

Prof.Dr. Walter Matthys
Bij kinderen die dusdanig zware gedragsproblemen hebben dat ze de diagnose Conduct Disorder (CD), of Oppositional Defiant Disorder (ODD) krijgen, worden onderliggende angstproblemen vaak onderschat. Dat stelde Prof.Dr. Walter Matthys onlangs op een symposium over externaliserende gedragsproblemen bij kinderen.
Heterogene groep
De diversiteit van de gedragsproblemen die onder deze diagnoses geschaard worden, is volgens de hoogleraar groot. Om te beginnen zijn ODD en CD verschillend van aard. “ODD is een gemengde stoornis van gedrag en de aanwezigheid van negatieve emoties. Deze kinderen zijn dwars en uitdagend omdat ze prikkelbaar, boos en wraakzuchtig zijn. Kinderen met Conduct Disorder hebben echter een ander type probleem, namelijk dat zij een gebrek aan sociale emoties hebben. Gevoelens van schuld, spijt en empathie kennen deze kinderen in slechts zeer beperkte mate”.
Functiegebieden
In het werken met deze kinderen is het volgens Matthys dan ook van groot belang om goed uit te zoeken waar bij het kind de schoen wringt. “Als een kind negatieve signalen niet gemakkelijk oppikt, dan zal de strafgevoeligheid van zo’n kind vaak minder goed zijn, wat het afleren van ongewenst gedrag moeilijker maakt. Dat geldt ook voor het opvangen van positieve signalen. Als een kind daar moeite mee heeft, dan is hij of zij minder gevoelig voor beloning, wat het dan weer bemoeilijkt om gewenst gedrag aan te leren”. Bij die laatste groep blijkt het niet waarnemen van de goedkeuring door anderen regelmatig te leiden tot frustratie, die niet zelden gepaard gaat met driftbuien.
Angst bij gedragsproblemen
Gedragsproblemen zoals bijvoorbeeld driftbuien zijn bij kinderen ook gekoppeld aan angst. Wanneer kinderen zich terecht of onterecht bedreigd voelen, zullen ze vaak reactieve agressie laten zien, zoals die zich ook voordoet bij bijvoorbeeld mensen met een posttraumatische stressstoornis of een borderline persoonlijkheidsstoornis. Volgens Matthys wordt het aandeel dat angst in de gedragsproblemen van deze kinderen heeft echter vaak onderschat: “Er is te weinig aandacht geweest voor angst bij driftbuien. De onderliggende angst is te weinig onderwerp van interventie. Veelal wordt er op het gedrag gereageerd middels negeren of straffen, maar niet op de onderliggende angsten”. En dat is volgens de hoogleraar niet goed voor het kind: “Wanneer een kind gedragsproblemen laat zien vanwege angst, dan moet je niet straffen, maar geruststellen en nabijheid bieden. Bovendien moet je niet hard straffen. Hard straffen leidt gewoon tot een slechtere relatie. Dit soort straffen komt voort uit opvoeders die bang zijn dat de straf anders niet overkomt. Als je al straft, dan moet je dus niet hard straffen, maar consequent straffen. Je moet als opvoeder heel voorspelbaar zijn”.
Bij het belonen van kinderen met dergelijke gedragsproblemen mogen volgens Matthys wel alle registers opengetrokken worden: “Bij mindere beloningsgevoeligheid moet je nadrukkelijker belonen. Deze kinderen vangen subtiele bevestiging immers niet op”
Veelgemaakte fout
Een veelgemaakte fout blijkt ook het terugkomen op de situatie die er aanleiding toe gaf om een kind een time-out te geven. “Dat moet je dus niet doen. Doel van de time-out is om het kind weg te halen uit een situatie waarin fout gedrag beloond wordt met aandacht. Door er achteraf op terug te komen, beloon je het kind alsnog met aandacht voor wat het fout deed”.
Ook blijkt het nodig om te snappen of de gedragsproblemen of delen daarvan voortkomen uit angst of niet. “Wanneer een kind driftig wordt omdat het angstig is, is een time-out om te beginnen al niet zo’n goede optie. Wat je dan eigenlijk zou moeten doen, is nabijheid en gelegenheid tot ontspanning bieden”.
Meer houvast ten aanzien van de gedragsproblemen en de rol van angst daarin kan gevonden worden in de richtlijn ernstige gedragsproblemen voor de jeugdzorg.