
In Nederland bevinden zich elk jaar meer dan 4000 probleemjongeren in justitiële inrichtingen en zorginstellingen vanwege gedrags- en ontwikkelingsproblemen. Over het algemeen worden deze probleemjongeren gekenmerkt door een problematische achtergrond: ze groeien op in probleemgezinnen, presteren slecht op school, leiden onder psychologische problemen en vertonen ernstige gedragsproblematiek. Daarnaast bevinden zij zich ook vaker wel dan niet in het criminele circuit. Zodra deze probleemjongeren de overgang naar de volwassenheid willen maken, zorgt hun problematische achtergrond mogelijk voor moeilijkheden.
“Een van de belangrijkste onderdelen van het volwassen leven is werk. Werk zorgt voor inkomsten en dus financiële onafhankelijk en veiligheid, maar ook voor een dagelijkse structuur, voldoening, sociale contacten en status. Voor probleemjongeren biedt een baan ook de kans om te leren, nieuwe vaardigheden te ontwikkelen en volwassen verantwoordelijkheid te nemen”, zo stelt promovenda Janna Verbruggen in haar proefschrift.
Probleemjongeren en werk
Voor probleemjongeren is de overgang naar de banenmarkt niet geheel zonder obstakels. Verbruggen: “Ten eerste hebben zij een gemiddeld lager opleidingsniveau of zelfs helemaal geen opleiding. Dat bemoeilijkt het vinden van een stabiele baan. Daarnaast beschikken deze jongeren vaak niet over sociale en financiële middelen of over een professioneel netwerk. Bovendien kampen veel probleemjongeren met gedragsproblemen en psychische problemen, waardoor het voor hen moeilijk is om goed te functioneren in een werkomgeving. Ook verlagen hun criminele verleden en hun leven binnen diverse instellingen hun kans op werk. Al deze moeilijkheden kunnen ertoe leiden dat probleemjongeren verder afzakken in de gedragsproblematiek en het criminele circuit”.
In haar proefschrift beschrijft Verbruggen het effect van werk op crimineel gedrag, het effect van een veroordeling en gevangenisstraf op baankansen en de mate waarin werk en criminaliteit het volwassen leven van probleemjongeren beïnvloeden. De data voor haar onderzoek stammen uit dossiers en zelfrapportages van jongens en meisjes die zich rond hun 15e levensjaar in een justitiële jeugdinrichting bevonden en die gevolgd zijn tot in hun dertigers.
Een stabiele inkomstenbron
Over de effecten van werk op criminaliteit bestaan diverse theorieën. Enkele theorieën leggen de focus op het financiële domein van werk. Zij stellen over het algemeen dat mensen die absolute, dan wel relatieve, armoede ondervinden, meer geneigd zijn zich met criminele activiteiten in te laten. Het hebben van een baan zou deze neiging verminderen, aangezien dit leidt tot een stabiel inkomen. Uit het onderzoek van Verbruggen blijkt dat werk inderdaad gerelateerd is aan een lager aantal veroordelingen voor zware criminaliteit bij zowel mannen als vrouwen binnen de onderzochte groep probleemjongeren. Vooral vermogensdelicten komen minder voor bij mensen met werk. “Dit laat zien dat criminaliteit in elk geval deels uit een financiële motivatie voortkomt. Daarnaast blijkt dat vrouwen die langere tijd werkloos zijn, meer crimineel gedrag vertonen. Voor mannen geldt dat naarmate ze langer werkloos zijn, het crimineel gedrag langzaam afneemt”. Verbruggen onderzocht ook de invloed van financiële ondersteuning op crimineel gedrag van probleemjongeren: mannen met financiële ondersteuning vertonen minder crimineel gedrag dan mannen zonder ondersteuning. Voor vrouwen geldt dit echter niet: zij vertonen ondanks financiële ondersteuning niet minder crimineel gedrag. Als mogelijke verklaring hiervoor geeft Verbruggen dat veel vrouwelijke (ex-) probleemjongeren in de onderzochte populatie alleenstaand zijn en zorg dragen voor minderjarige kinderen en dus financiële, ouderlijke verplichtingen hebben. Mannen nemen minder financiële verantwoordelijkheid en hebben dus minder geldproblemen. Bovendien blijken de vrouwen die arbeidsongeschikt verklaard zijn veelal met psychische problemen te kampen, die mogelijk leiden tot crimineel gedrag.
Structuur en sociale controle
Andere theorieën stellen dat crimineel gedrag niet alleen vanuit een financiële motivatie voortkomt, maar dat ook andere, niet financieel gerelateerde aspecten van werk criminaliteit verminderen. Volgens deze theorieën biedt werk, naast een inkomstenbron, ook een dagelijkse structuur. Hierdoor is er voor (voormalig) probleemjongeren minder tijd voor ongestructureerde activiteiten, zoals criminaliteit. Uit het onderzoek blijkt dat crimineel gedrag bij mannen met financiële ondersteuning minder voorkomt, dan bij mannen zonder ondersteuning. Maar dit effect is aanzienlijk sterker aanwezig bij mannen die werken. Dit komt dus vermoedelijk voort uit het feit dat het hebben van werk, in tegenstelling tot het krijgen van financiële ondersteuning, leidt tot een dagelijkse structuur en sociale controle.
Daarnaast ervaren werknemers sociale controle van hun baas en collega’s, waardoor hun mogelijkheden voor criminaliteit ook afnemen. Bovendien geeft een baan probleemjongeren het gevoel dat ze iets kunnen betekenen, verantwoordelijkheid dragen en competent zijn. Dit resulteert na verloop van tijd in een binding met hun werk, waardoor zij meer te verliezen hebben dan slechts een inkomstenbron. Hoe langer de mannen in het onderzoek een baan hadden, hoe minder zij zich bezighielden met criminele activiteiten. Dit effect is echter niet te zien bij vrouwen. Mogelijk komt dit, doordat zij een andere waarde aan hun werk hechten: zij werken veelal parttime en vervullen naast hun werk nog andere sociale rollen, zoals het moederschap.
Crimineel verleden
Naast theorieën over het effect van werk op criminaliteit, bestaan er ook theorieën over het effect van een crimineel verleden van probleemjongeren op baankansen. Zo stelt bijvoorbeeld de signaaltheorie dat een werkgever minder geneigd is iemand aan te nemen die een gat in zijn carrière laat zien. Dit is een signaal voor negatieve werkkarakteristieken, zoals een lage productiviteit en slechte prestaties. Werkervaring daarentegen geeft een positief signaal af.
De humaan kapitaal theorie stelt dat het investeren in humaan kapitaal (opleiding, werkervaring etc.) leidt tot een hogere marktwaarde en dus betere baankansen. Probleemjongeren die dus tijdelijk in de gevangenis zitten, vertonen een gat in hun carrière, waardoor hun baankansen verminderen. Het is echter wel zo dat gevangenissen tegenwoordig mogelijkheden bieden tot het volgen van een opleiding of cursus, waarmee probleemjongeren toch hun humaan kapitaal kunnen verhogen.
Het hebben van een criminele achtergrond geeft mannen, volgens Verbruggen, geen verminderde kansen op de banenmarkt. Daarentegen verminderen periodes van werkloosheid wel hun baankansen. Vooral als zij in het afgelopen jaar werkloos waren. Ook de duur van hun werkloosheid heeft een negatief effect: hoe langer de periode van werkloosheid, hoe lager de kans dat zij werk vinden.
Klassieke labeltheorieën stellen dat probleemjongeren met een crimineel verleden door anderen worden gezien als anders en er wordt aangenomen dat zij beschikken over onwenselijke karakterkenmerken zoals onbetrouwbaarheid of agressie. Werkgevers kunnen deze ‘gelabelde’ mensen zien als ongeschikte kandidaten, waardoor zij hen minder snel aannemen.
Voor vrouwen geldt dat een criminele achtergrond, in tegenstelling tot bij mannen, wel een negatief effect op hun baankansen heeft. Als vrouwen regelmatig werkloos waren, vermindert dit ook hun kans op werk, maar de lengte van de werkloosheid heeft hier, in tegenstelling tot bij mannen, geen effect op. Dit verschil tussen mannen en vrouwen is mogelijk te verklaren door het feit dat vrouwen veelal werk zoeken in de sociale sector of de detailhandel, en mannen meer in de bouw of in de industrie. In de sociale sector en de detailhandel speelt menselijk contact en dienstverlening een veel grotere rol. Zoals de labeltheorie stelt, verwachten mensen dat ex-criminelen onbetrouwbaar en minder sociaal zijn.
Tot slot heeft Verbruggen ook onderzocht hoe werk en criminaliteit het volwassen leven van de probleemjongeren beïnvloed hebben. In haar proefschrift schrijft zij dat criminaliteit op zich niet per se tot een verminderde kwaliteit van leven leidt. Maar het is wel zo, dat het hebben van werk, en vooral een goede opleiding, leiden tot meer succes in het leven.
Ondersteuning probleemjongeren
De conclusie die Verbruggen uit deze onderzoeken trekt, is dat het voor probleemjongeren erg belangrijk is dat zij een opleiding volgen en een baan vinden omdat het hebben van werk tot minder crimineel gedrag en tot betere vooruitzichten in het volwassen leven leidt, en werkloosheid de kans op nieuw werk vermindert. “Omdat deze jongeren met veel moeilijkheden te maken krijgen in hun zoektocht naar een baan, is het belangrijk dat men tijdens hun verblijf in een justitiële inrichting of een zorginstelling al begint met trainingen op het gebied van werk krijgen. Ook nadat probleemjongeren uit de instellingen vrijkomen, is het belangrijk dat zij gemonitord en ondersteund worden, om zo hun kansen te verhogen. Zij moeten bovendien niet alleen ondersteund worden bij het vinden van werk, maar vooral ook bij het behouden van werk”, zo stelt de promovenda.
Delen van Janna Verbruggen’s proefschrift over probleemjongeren en werk zijn te downloaden vanaf de site van de Vrije Universiteit.