Blik op hulp

Risicogedrag jongeren nader onderzocht

Foto: Bo Gordy - Stith

Risicogedrag jongeren nader onderzocht
februari 28
14:37 2016

Wanneer jongeren van het rechte pad af raken, wordt er, behalve naar de ouders, al snel gewezen naar foute vrienden. Deze zogeheten peergroup vormt immers een belangrijke invloed op het gedrag van jongeren. Kim Pattiselanno onderzocht hoe en onder welke omstandigheden jongeren op de leden van hun vrienden- en kennissengroep gaan lijken. In haar proefschrift, waarop zij op 10 maart aanstaande promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen, beschrijft zij hoe groepsdynamische processen en contacten met “peers” samenhangen met het risicogedrag bij jongeren.

Leeftijdgenoten

kim pattiselanno invloed vrienden peers jongeren

Kim Pattiselanno

Zoals Pattiselanno aangeeft in haar proefschrift, vormt de adolescentie de overgangsfase tussen de kindertijd en volwassenheid, waarin jongeren hun eigen identiteit proberen vorm te geven. Waar kinderen vooral kijken naar ouders en andere belangrijke volwassenen, kijken jongeren meer naar elkaar bij het nemen van beslissingen over hun gedrag. Relaties met leeftijdsgenoten zijn van fundamenteel belang om geaccepteerd te worden, steun te krijgen en erbij te horen. Vooral groepen van leeftijdsgenoten zijn belangrijk, omdat jongeren hiermee de meeste tijd doorbrengen. Onder leeftijdsgenoten vinden jongeren immers sociale steun, verbondenheid, acceptatie en kijken ze het meest naar elkaar bij het nemen van beslissingen over gedrag.

Risicogedrag

De onderzoekster vervolgt dat, hoewel leeftijdsgenoten belangrijk zijn voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van jongeren en het vertonen van prosociaal gedrag, zij elkaar ook kunnen beïnvloeden in minder gunstige aspecten, zoals risicogedrag. Het positieve gedrag dat volwassenen het liefst zien, is volgens de promovenda echter niet altijd toonaangevend voor jongeren. In het bijzonder gedrag dat zorgt voor (een volwassen) status, maar (nog) niet acceptabel is om door jongeren vertoond te worden, is aantrekkelijk en leeftijdsgenoten stimuleren elkaar ook om deel te nemen in deze gedragingen. Onderzoek naar risicovolle gedragingen van jongeren, zoals agressie, criminaliteit of middelengebruik, laat dan ook zien dat het risicogedrag van de leeftijdgenoten waarmee jongeren omgaan, een van de belangrijkste factoren zijn voor het eigen risicogedrag zo’n jongere.

Sociale netwerkanalyse

Kim Pattiselanno analyseerde de relatie tussen het (risico)gedrag van jongeren en hun leeftijdgenoten met behulp van zogenaamde sociale netwerkanalyse. Daardoor kreeg zij zicht op de mate waarin jongeren een impact hebben op elkaars leven. Deze methode kan hierbij zogenaamde selectie- en invloedprocessen uit elkaar halen. Het selectieproces verwijst naar de neiging van mensen om relaties aan te gaan met soortelijke anderen. Met invloedsprocessen wordt de menselijke neiging tot het aanpassen van gedrag aan het gedrag van andere mensen waar ze sociale relaties mee hebben bedoeld. Deze twee processen zorgen ervoor dat jongeren in de adolescentie steeds meer op elkaar gaan lijken.

Pattiselanno stelt vast dat de meeste onderzoekers het erover eens zijn dat het selectieproces en het invloedsproces hand in hand gaan en inzichtelijk kunnen maken waarom jongeren de neiging hebben om op elkaar te lijken in hun (risico)gedrag. Over de mechanismen die hieraan ten grondslag liggen is echter nog veel onduidelijk. In haar proefschrift gaat zij dan ook in op de vragen hoe en onder welke omstandigheden jongeren op elkaar gaan lijken, waarbij vooral de aandacht uitgaat naar het invloedsproces. 

Status en populariteit

De promovenda stelt vast dat agressie en prosociaal gedrag functioneel kunnen zijn voor het behoud van sociale status of populariteit.  Pattiselanno: “Binnen sommige groepen van leeftijdsgenoten kan er meer concurrentie zijn voor deze status, wat het moeilijker maakt om die sociale status te behouden. Om deze status te behouden zouden jongeren meer geneigd zijn om agressief gedrag te vertonen om hun dominante positie onder leeftijdsgenoten te benadrukken. Prosociaal gedrag zou daarentegen minder waarschijnlijk zijn, omdat het in een concurrerende context kostbaar kan zijn om je prosociaal te gedragen, maar ook omdat het zoeken van hulp zwaktes naar voren kan brengen”. Uit haar onderzoek blijkt dat jongeren in egalitaire groepen, vooral als die alleen individuen bevatten van hetzelfde geslacht, zoals de onderzoekster verwachtte, agressiever zijn, maar ook prosocialer zijn. Dat laatste lag niet in de lijn der verwachting. Pattiselanno: “Deze resultaten kunnen mogelijk verklaard worden door te kijken tegenover wie jongeren hun gedrag uiten: we hebben nu alleen gekeken wie agressief zijn, maar niet tegen wie ze agressief zijn. Agressie kan namelijk ook worden geuit naar anderen buiten de groep, terwijl prosociaal gedrag mogelijk voornamelijk geuit wordt naar groepsleden. Ook vonden we dat er verschillen lijken te zijn tussen groepen van leeftijdsgenoten die bestaan uit hetzelfde geslacht en gemengde groepen. Het lijkt zo te zijn dat er verschillende processen plaatsvinden als we deze groepen met elkaar vergelijken.”

Jongeren met hoge status ook beïnvloed

Ten aanzien van de manier waarop verschillen in sociale status effect hebben op het gedrag van individuele groepsleden bestond bij de promovenda en haar collega’s de verwachting dat vooral jongeren met een lage sociale status worden beïnvloed door leeftijdgenoten. Niet alleen omdat jongeren met een hogere status meer macht en dus meer invloed hebben op leeftijdsgenoten met een lagere status, maar ook omdat jongeren hun eigen, lagere sociale status kunnen verhogen door het gedrag van leeftijdgenoten meteen hoge sociale status, na te doen. Uit de resultaten van haar onderzoek blijkt echter dat jongeren met een lagere status niet meer of minder beïnvloed worden dan jongeren met een hoge status. Dit kan mogelijk komen doordat jongeren verschillen in hoeverre ze graag een hoge status willen hebben. Pattiselanno: “Uit eerder onderzoek blijkt dat individuen die een bepaald doel nastreven, meer geneigd zijn om dingen te doen die hen helpen dat doel te bereiken. Jongeren die dus als doel ‘het hebben van een hoge status’ hebben, zullen mogelijk meer beïnvloed worden door het gedrag van anderen met een hoge status dan jongeren die niet dat doel hebben.”

Hechtheid

Door het tonen van binnen de groep gewenst gedrag maken jongeren het waarschijnlijker dat zij door groepsleden geaccepteerd worden en bij de groep gaan horen. Vooral wanneer er grote hechtheid onder groepsleden bestaat, is het gemakkelijker om te herkennen wat gewenst gedrag is, omdat er meer contact is tussen jongeren. Dit kan de overdracht van normen, regels en gedrag versterken. De onderzoekster verwachtte daarom dat jongeren, waarbij onder de groepsleden sprake was van een hoge hechtheid, meer beïnvloed zouden worden door het gedrag van die groepsleden, dan jongeren die deel uitmaakten van een groep met geringere hechtheid.

De resultaten van haar onderzoek laten echter zien dat jongeren in hechte groepen niet meer of minder beïnvloed worden door leeftijdsgenoten in hun risicogedrag dan jongeren in minder hechte groepen. Pattiselanno: “Een reden daarvoor kan zijn dat er een verschil bestaat in hoeverre het belangrijk is voor een jongere om zich in de groep te conformeren aan correct of gewenst gedrag. In sommige groepen is er misschien meer ruimte voor diversiteit. Uit onderzoek blijkt dat de impact van gedragsnormen afhankelijk is van hoe belangrijk die norm is voor het individu.”

Specifiek gedrag

risicogedrag jongeren

Foto: Sven-Christian Kindler

In de meeste studies wordt aangenomen dat het direct imiteren van gedrag van anderen het cruciale proces is voor invloed in risicogedrag. Pattiselanno: “De onderliggende aanname is dat invloed en selectie betrekking hebben op specifiek gedrag in plaats van op het gedrag in het algemeen. Daarom onderzochten we of jongeren elkaar selecteren als groepsgenoot of beïnvloeden in risicogedrag in het algemeen of in specifieke handelingen. Invloed en selectie werden daarbij alleen als zodanig gezien als het exact hetzelfde gedrag betreft: bijvoorbeeld als ‘beide’ jongeren wel eens een muur hebben beklad en niet als de één een muur heeft beklad en de ander vervolgens steelt.”

De resultaten laten zien dat jongeren niet alleen beïnvloed worden in delinquentie in het algemeen, maar ook in specifieke delinquente gedragingen. Jongeren zijn ook geneigd om exact hetzelfde gedrag te vertonen als dat van hun leeftijdgenoten. Selectie leek zich niet af te spelen voor specifiek gedrag. In dit geval selecteerden jongeren anderen als groepsgenoot als zij ook delinquentie vertoonden, onafhankelijk van welk gedrag dat precies was. Pattiselanno: “Dit heeft mogelijk ook implicaties voor ander soort gedrag, zoals gezondheidsgedrag, die meestal ook bestaan uit verschillende gedragingen. Er is al aangetoond dat selectie van en invloed door leeftijdsgenoten ook relevante processen zijn voor dit gedrag.”

Gedrag of vermoedens?

Tot slot werd onderzocht of jongeren daadwerkelijk waargenomen gedrag van leeftijdsgenoten imiteren of dat ze worden beïnvloed door wat ze dénken dat hun leeftijdsgenoten doen. “Hoewel jongeren leren welk gedrag gepast is in een bepaalde context, door middel van observatie en imitatie, zijn ze zijn ook geneigd om een perceptie te creëren van wat anderen doen door communicatie en de omgang met leeftijdgenoten. “Op die manier leren jongeren ook welk gedrag gewenst of correct is zonder dat ze het gedrag zelf hebben gezien”. Het onderzoek van Pattiselanno laat echter zien dat directe invloed van gedrag van leeftijdsgenoten waarschijnlijker is dan een indirecte invloed van het gedrag waarvan alleen maar vermoed wordt dat leeftijdgenoten dit vertonen. “Een reden daarvoor kan zijn dat de perceptie van het gedrag van leeftijdsgenoten sterkt overlapt met wat leeftijdsgenoten echt doen. Vooral voor jongeren die elkaar goed kennen, zoals in een groep, is dit waarschijnlijk. Toch vonden we ook dat jongeren een slechte perceptie hebben van wat hun leeftijdsgenoten doen. In veel gevallen gaven ze aan dat hun groepsleden geen risicogedrag vertoonden, terwijl hun groepsleden zelf aangaven dat wel te doen. Het kan dus ook zijn dat jongeren hun leeftijdsgenoten niet willen ‘verlinken’ bij het invullen van de vragenlijst”, aldus de promovenda.

Praktijk

Om te voorkomen dat jongeren betrokken raken bij risicogedrag, is het mogelijk belangrijk dat hulpverleners zich richten op het specifieke gedrag dat voorkomt en niet risicogedrag in het algemeen. Bovendien is het goed om te realiseren dat sociale invloed onder jongeren hardnekkig is, maar ook dat dit niet betekent dat deze invloed negatief hoeft te zijn. Immers, sociale beïnvloeding kan er ook toe leiden dat jongeren juist niet deelnemen in risicogedrag.

Kim Pattiselanno verdedigt op 10 maart aanstaande haar proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen. Delen van het proefschrift zijn te downloaden vanaf de website van de universiteit.

Interessant artikel? Meld u dan nu aan voor onze gratis nieuwsbrief en mis nooit meer iets!

Mee discussiëren over dit onderzoek? Dat kan in onze LinkedIn-groep.

Soortgelijke artikelen