

Foto: Luke Addison
Het werken met mensen die in een vechtscheiding verzeild zijn geraakt, is voor hulpverleners keihard werken. Wanneer er dan ook nog bij één of beide partners sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, dan mag er gerust van topsport gesproken worden. Niemand krijgt zoveel ‘gestoorden’ voor zijn neus als mensen die met scheidingsproblematiek werken. Gz-psychologe en echtscheidingsexpert Liesbeth Groenhuijsen weet uit ervaring hoe het vaak gaat: “De diagnoses vliegen je bij het begeleiden van scheidingen om de oren. Hij is een narcist! Zij is een borderliner! Tja. Begin dan maar eens.”
Diagnose
Meestal hebben de mensen waarvan hun partner zegt dat zij een psychische aandoening hebben helemaal geen psychiatrisch probleem. Maar ook wanneer dat wel zo is, zoals bij ouders die een borderline persoonlijkheidsstoornis hebben, gaat het niet om het wel of niet hebben van een diagnose. Groenhuijsen “Het gaat om de mate waarin elk van de ouders beschikt over vaardigheden en mogelijkheden om de kinderen een goede basis te bieden voor hun ontwikkeling. De vraag is niet wie de ‘beste’ ouder of de ‘enige échte’ ouder is. Of wie er ‘gek’ is en wie niet. De vraag is hoe de zorgtaken zó verdeeld kunnen worden dat de kinderen optimaal kunnen profiteren van de sterke, goede en liefdevolle kanten van elk van de ouders”.
Het belang van het kind
Ook ‘het belang van het kind’ is zo’n begrip waar scheidende partners graag mee schermen. Groenhuijsen: “Hoe vaak hoor je niet: ‘Wat zij doet is niet in het belang van het kind!’? Maar er is maar één centraal belang, en dat is dat het kind zich moet kunnen ontwikkelen. Dat geldt óók voor het kind van iemand met borderline, een alcoholist en een narcist.”
Dat uitgangspunt blijkt ook aan de spreektafel van de hulpverlener goed in te zetten te zijn om ouders weer rondom het belang van hun kind samen te brengen. “Als je op het moment dat ouders over het belang van het kind beginnen, zegt ‘Je kind is nu 4 jaar oud. Wat heeft het nu nodig? En hoe richten we dat dan samen in, zodat we dat centrale belang kunnen veiligstellen?’, dan kom je vaak wel een stuk vooruit”.
Er zijn echter altijd verschillen tussen ouders. “Dan kun je kijken waar de één goed in is en waar de ander goed in is. Daar kun je gebruik van maken in het verdelen van zorgtaken. Je bent er dan uiteraard niet meteen, maar het helpt wel in het gesprek”, aldus Groenhuijsen.
Beide ouders
Kinderen hebben het nodig om allebei hun ouders na de scheiding in hun leven te hebben. Ook wanneer er sprake is van stevige psychische problematiek bij één van hen. Liesbeth Groenhuijsen: “Ik was ooit betrokken bij de scheiding van een stel waarvan de man enorm last had van smetvrees. Er mocht bij hem helemaal niets meer, want hij was doodsbang dat hij vies zou worden. Op een bepaald moment liep hij zelfs alleen nog maar in een boxershort door huis omdat hij bang was dat alles wat aan hem kwam, hem vies zou maken. Na de scheiding wilde zijn ex de kinderen dan ook niet meer naar hem toe sturen. Maar hoewel moeder haar kind er niet meer wilde laten logeren, gaf het kind zelf aan dat het wel graag op woensdagmiddag een uurtje naar papa toe wilde. ‘Want hij kan zo mooi vertellen over aardrijkskunde’. Er is dus écht een kindbelang om beide ouders in hun leven te houden, omdat ouders elkaar compenseren. Ze zijn aanvullend.”
Juridisch
Kinderen hebben ook juridisch het recht om op gelijkwaardige manier door beide ouders opgevoed te worden, maar de wet definieert niet goed wat gelijkwaardig ouderschap is. Wat wel duidelijk is, is dat ‘gelijkwaardig’ iets anders is dan ‘gelijk’. “Ik heb recht op de helft”, hoort Liesbeth Groenhuijsen mensen steeds vaker zeggen. Dat leidt dus niet zelden tot conflicten. Groenhuijsen: “Ik heb dan altijd de neiging om te vragen welke helft ze dan in gedachten hadden. Ouders denken vaak dat ze een slechte ouder zijn als ze niet ‘gaan’ voor de helft van de tijd. Ik maak het regelmatig mee dat ouders opgelucht raken wanneer ze merken dat ze, ook wanneer ze niet om de andere week de volledige zorg naast hun volledige baan hebben, tóch een goede ouder kunnen zijn. Het gaat niet om ‘jouw tijd’ of ‘mijn tijd’. Het gaat om de kindertijd van het kind.”
Sinds de invoering van de wet voortgezet ouderschap zijn volgens Groenhuijsen de eisen aan scheidende ouders heel hoog geworden. “Je moet, omdat je steeds met elkaar in contact blijft over de zorgverdeling, open blijven staan voor overleg, ondanks je gevoel van verlies en krenking. Je moet je kunnen verplaatsen in je kind, het vermogen hebben om je emoties te reguleren en conflicten te kunnen beheersen. Maar dat zijn dingen die juist voor mensen met borderline heel moeilijk zijn, terwijl juist deze mensen een extra hoog risico lopen om in een echtscheiding verzeild te raken.”
Conflict
Als ouders, vanwege een borderline persoonlijkheidsstoornis of om andere redenen, de mate van onderling conflict niet kunnen reduceren, dan is dat heel slecht voor het kind. Bij borderline is er vaak al sprake van jarenlange conflicten die niet stoppen. De ruzie komt niet alleen uit de interactie tussen de partners, maar komt ook van binnenuit bij de partner met Borderline. “Zolang je vecht, word je niet depressief. Dan is er nog hoop dat je er iets bij kunt winnen. En als je dan ook nog borderline hebt, waardoor je beschikt over een geringe zelfbeheersing en sterk alles-of-niets denken, dan kun je je wel voorstellen dat die conflicten heftig en aanhoudend zijn”, licht Groenhuijsen toe. “De goede intenties van de wet voortgezet ouderschap worden zo voor mensen met borderline een nagenoeg niet te nemen hindernis”.
Het vermogen tot mentaliseren – het zich verplaatsen in de ander – dat bij mensen met borderline sowieso al onder druk staat, neemt nog verder af wanneer mensen strijd voeren met elkaar. Liesbeth Groenhuijsen: “De sensitiviteit en responsiviteit van ouders nemen dan sterk af, juist op het moment dat kinderen ouders nodig hebben om op terug te vallen”.
Helpen
Is het dan een uitzichtloze situatie wanneer een stel waarvan één partner een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft, uit elkaar gaat?
“Nee”, stelt Liesbeth, “Er zijn wel degelijk dingen die je kunt doen om deze mensen te ondersteunen in hun zoektocht naar een nieuw evenwicht. Daarbij is het hebben van een steunend netwerk erg nuttig, maar vaak zie je wel dat mensen ondersteund moeten worden in het continueren van dat netwerk. Verder is het van belang dat de afspraken die je met mensen met borderline maakt, vooral technisch zijn en geen beroep doen op hun inzicht. Vanwege de problemen die deze mensen hebben met mentaliseren, kun je dat immers niet van ze verwachten”. Mensen wijzen op de voordelen van het verdelen van de zorg helpt soms ook. Voor wie als ouder een nieuwe partner krijgt, is het immers vaak wel handig als de kinderen naar hun ex kunnen, zodat ze zelf meer tijd alleen kunnen hebben met hun nieuwe liefde.
Daarnaast is in het ondersteunen van mensen met borderline na een scheiding ook psycho-educatie geïndiceerd, mat name met het oog op de gehechtheidsrelatie met het kind. “Mensen met borderline moet vaak uitgelegd worden dat, wanneer het kind zich geleidelijk aan losmaakt van de ouder, dat geen afwijzing van de ouder is. Of dat huilen geen verzet is”, zo stelt Groenhuijsen. “En vergeet vooral niet om ouders met borderline te leren om hun opvoedingssuccessen te herkennen en daarbij stil te staan. Ze hebben vaak een heel negatief zelfbeeld. Het helpt dan echt wanneer je ze doet inzien dat ze best goede ouders kunnen zijn”.
Liesbeth Groenhuijsen is Gz-psycholoog, echtscheidingsexpert en auteur van verschillende boeken over echtscheidingen, vechtscheidingen en het ouderschapsplan. Zij geeft tevens cursussen voor hulpverleners in het omgaan met kinderen en gezinnen die zich in een vechtscheidingssituatie bevinden.