Blik op hulp

“Zelfcontrole vraagt om een scala aan andere vaardigheden”

“Zelfcontrole vraagt om een scala aan andere vaardigheden”
juni 23
12:09 2021

Sanne Vink spreekt op het online congres over zelfcontrole over handvatten in het werken met kinderen en jongeren die met deze problematiek worstelen. Blik op Hulp is mediapartner van het congres en interviewde haar over haar bijdrage.

Zelfcontrole

De term zelfcontrole wordt binnen de hulpverlening veel gebruikt, maar blijkt een ingewikkeld begrip. Sanne Vink: “In principe gaat het erom dat je controle hebt over je gedrag. Dat je in staat bent om jezelf te beheersen en in te houden wanneer dit nodig is. Zoals bijvoorbeeld inhouden van je boosheid wanneer iemand een kwetsende opmerking maakt omdat je de ander niet wil afbranden. Maar bijvoorbeeld ook het niet stellen van een vraag wanneer je in de les al tien vragen hebt gesteld om zo anderen ook de ruimte te geven. Of niet toegeven aan de neiging om weer een puddingbroodje te kopen omdat je gewicht wil verliezen”.

Vaardigheden

Zelfcontrole gaat dus vooral om dingen niet doen die je wel zou doen als je jezelf laat gaan. Om het inhouden van je eerste, primaire reactie. “De motivatie om dat te doen, is dat je weet dat het verstandig is op de lange termijn”, legt Vink uit. “Bijvoorbeeld omdat relaties dan goed blijven of het je lukt om bepaalde doelen te behalen.”

Tot zover is het nog best gemakkelijk. Maar voor zelfcontrole is volgens Sanne Vink nog een scala aan andere vaardigheden nodig. “Je moet je bijvoorbeeld kunnen inhouden. Dat wordt inhibitievermogen genoemd. Je moet oorzaak-gevolg kunnen zien om te kunnen inschatten wat de consequenties zijn van je eigen gedrag. Je moet kunnen aanvoelen hoe anderen op jouw gedrag reageren. Dat wordt sociale cognitie genoemd. Je moet kunnen bepalen waar je naar toe wilt gaan. Dat heet doelbepaling. Je moet in staat zijn om je emoties te reguleren. Zo zijn er nog een aantal vermogens waarover je zou moeten beschikken om zelfcontrole te kunnen uitoefenen. Het klinkt dus best gemakkelijk, maar het is een ingewikkeld concept waar veel verschillende vaardigheden voor nodig zijn. Bij elk van die vaardigheden kan een probleem liggen waardoor het iemand niet lukt zichzelf te controleren”.

Verslaving en angst

Vaak wordt er bij weinig zelfcontrole direct gedacht aan opstandig of agressief gedrag. Er zijn echter heel veel voorbeelden te noemen waarin mensen weinig zelfcontrole uitoefenen. “Het gaat in brede zin over je emoties en je gedrag niet kunnen inhouden”, aldus Sanne Vink. “Je kunt dus ook denken aan middelenverslaving en eetbuien. In bredere zin passen sommige angststoornissen en stemmingsstoornissen er ook onder. Hetzelfde geldt voor je niet kunnen houden aan je goede voornemens!”

Zelfcontrole oefenen

Ouders die kinderen willen leren hun gedrag en emoties te controleren, zullen dat als eerste moeten voordoen. Vink: “Dat betekent dat zij zullen moeten laten zien dat als je bijvoorbeeld heel boos bent, je dat op een goede manier kunt uiten. Of dat je conflicten op een nette manier op kunt lossen”.

In het contact met het kind zullen ouders dus vooral moeten voordoen dat ze niet van slag raken of gefrustreerd raken wanneer het kind iets doet wat zij als ouders niet willen. Dat blijkt voor sommige ouders al heel moeilijk. Daarnaast denken veel ouders dat het aanleren van zelfcontrole als het ware vanzelf gaat. Dat blijkt volgens Vink echter een misverstand: “Meestal is daar veel oefening voor nodig. En daarvoor is dan weer een plan nodig. Als je je kind bijvoorbeeld wil leren fietsen, dan moet je ook bedenken op welke weg je dat gaat doen en hoe vaak. Hoe ga je het oefenen? Met zijwieltjes? Vasthouden? Een andere strategie? Hoe zorg je ervoor dat het kind gemotiveerd raakt en blijft? Gebruik je bijvoorbeeld een beloning of zo…? En zo werkt dat eigenlijk ook met alle andere dingen die aangeleerd worden en niet vanzelf gaan. Ook daar heb je een plan voor nodig. Ouders staan daar vaak niet bij stil en geven dan aan dat het ‘niet lukt’. Een psycholoog kan dan helpen om een stappenplan te maken zodat ouders kunnen oefenen.”

Gedragsbeheersing als doel

Vaak wordt er op kinderen die een tekort aan zelfcontrole laten zien, gereageerd met afkeuring, dreigen en straffen. Gedragsbeheersing lijkt dan het belangrijkste hulpverlenings- of pedagogische doel te worden. Maar hoe kun je als professional zorgen dat je niet alleen vanuit beheersing werkt, maar ook ontwikkelings- en groeigericht?

“Gedragsbeheersing is wel degelijk het doel. Kinderen moeten leren om zelf hun gedrag te beheersen en onder controle te krijgen. Maar niet alleen omdat ze bang zijn voor straf, maar omdat ze zien dat dit het meeste oplevert. Het is dus vooral belangrijk naar de motivaties te kijken waarom een kind iets zou aanleren. Je legt dan bijvoorbeeld uit wat de negatieve consequenties zijn van het gedrag voor het kind, maar vooral ook wat de positieve consequenties zijn. Ook erkenning dat het lastig is om iets aan te leren en de geruststelling dat je dat samen gaat doen zijn daarin belangrijk. Daarbij komt dan ook weer het stappenplan kijken dat ik zojuist noemde. En het allerbelangrijkst is dat je zelf wilt voordoen. Straal uit dat je als hulpverlener of leerkracht niet van slag raakt als het kind zijn of haar zelfcontrole verliest. Laat het kind erop vertrouwen dat je in staat bent om een plan te bedenken om de situatie op te lossen en dat je er samen mee aan de slag gaat.”

Systemisch

Zoals gezegd spelen ouders een belangrijke rol in het ontwikkelen van zelfcontrole bij het kind. Sanne Vink: “Vaak zien we dat ouders zelf ook hun gedrag niet onder controle hebben. Bijvoorbeeld bij grensoverschrijdend gedrag gaan ze schreeuwen naar het kind of ze dreigen met consequenties die ze niet doen. Dit is dan niet het juiste voorbeeld. Zelfcontrole pak je dan ook erg systemisch aan. Dat betekent dat je de visie hebt dat niemand de oorzaak is van het probleem, maar iedereen deel uit maakt van de oplossing. Iedereen kan dus zijn steentje bijdragen en als iedereen 10% doet, dan scheelt dat al een hoop op het totale effect. Het helpt voor kinderen vaak ook als zij niet de enige zijn die aangesproken worden of moeten oefenen. Ook ouders moeten vaak oefenen.”

Op één lijn

“De enige manier om iedereen die bij het kind betrokken is op een lijn te krijgen, is door het gesprek aan te gaan en het systemisch aan te pakken”, vervolgt Vink. “Uiteindelijk kun je dan een plan maken en kijken wat iedereen kan doen. Zelfcontrole tot onderwerp van gesprek maken met het kind, daar gaat het om. We vragen ouders dan ook om tweemaal per week samen met hun kind te gaan zitten om hierover te spreken: hoe is het gegaan? Wat ging goed? Hoe kwam dat? Wat moeten we dus vaker doen? Wat ging mis? Hoe kwam dat? Wat hebben we daar voor oplossing voor? Hoe kunnen we daar dan mee oefenen? School kan hetzelfde doen. Als psycholoog ben ik in zulke gevallen de regiebehandelaar: we maken samen met plan, stemmen af en besluiten om een stapje langzamer of harder te gaan bijvoorbeeld.”

Do’s en don’ts

Gevraagd naar wat professionals zouden moeten doen wanneer ze te maken krijgen, somt Sanne Vink nog eens op wat de do’s en don’ts zijn: “Pak zelfcontrole systemisch aan, dus maak iedereen verantwoordelijk en activeer iedereen. Vraag naar de zelfcontrole van de mensen om het kind heen: welke voorbeelden zien zij wel of niet? Vraag naar op welke domeinen het kind wel zelfcontrole heeft, zoals bijvoorbeeld op het gebied van snoepen of op het gebied van slapen. Vraag naar momenten waarop het goed ging en geef daar complimenten over. En zorg dat je veel energie in motivering steekt: waarom is het nodig dit te leren? Wat levert het op? Wat je niet moet doen is alleen het kind behandelen of iemand de schuld geven van de tekort schietende zelfcontrole. Ook komt het voor dat hulpverleners zelf in een bepaalde paniek raken en denken dat het niet lukt of nooit meer goed komt. Dat helpt ook niet.”

Gebrek aan zelfcontrole of manipulatie?

Ten slotte legt Sanne Vink uit dat er in de hulpverlening en het onderwijs aan kinderen die worstelen met grensoverschrijdend gedrag een valkuil is waar je als professional niet in moet trappen: “Er is een groep kinderen en volwassenen die grensoverschrijdend gedrag laten zien, boos worden en agressief zijn, maar die ervoor kiezen om dit gedrag te laten zien. Er is dan dus geen sprake van zelfcontrole problemen, maar van bewust ingezet gedrag. Het zijn mensen die bijvoorbeeld anderen manipuleren, bedreigen, egocentrisch zijn, op zichzelf gericht zijn en die het niet uitmaakt hoe anderen zich hierbij voelen. Er is dan geen sprake van een zelfcontrole probleem, maar eerder van een gewetensprobleem. Bij zelfcontrole problemen zie je achteraf veel meer schuldgevoel. Die kinderen balen dat het niet gelukt is om zichzelf in te houden. Ze zijn verdrietig omdat ze hun eigen telefoon kapot hebben gegooid. Het zijn kinderen die vaak wel willen, maar het lukt niet. En natuurlijk heb je altijd kinderen die op deze grens zitten. Die zeggen dat het hen niet boeit, maar die als je er dieper op ingaat voelen dat ze graag anders willen zijn. Zorg dus dat je bij aanvang veel tijd besteedt om te achterhalen met wat voor situatie, ouder of kind je te maken hebt.”

Op het online congres over zelfcontrole zal Sanne Vink hier in een videocollege van een uur uitvoeriger bij stilstaan.


Sanne E. Vink is GZ-psycholoog, cognitief gedragstherapeut en arts in opleiding tot psychiater. Zij is werkzaam in haar eigen praktijk: VINK Psychologisch Centrum. Voor haar opleiding tot psychiater werkt zij bij Lentis.


Interessant artikel? Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief!

Mee discussiëren over dit en andere artikelen kan in onze LinkedIn-groep.

Soortgelijke artikelen