![](https://blikophulp.nl/wp-content/uploads/2024/06/Banner-cursus-hechting-BoH-1024x160.jpg)
![attie wolff achttien 18 jeugdzorg](https://i0.wp.com/blikophulp.nl/wp-content/uploads/2014/10/verjaardagstaart.jpg?resize=640%2C480&ssl=1)
“Het is niet alsof ze na hun achttiende verjaardag ineens alles kunnen”
On 28/10/2014 by Redactie StandardZoals het ernaar uitziet, gaat de transitie van de jeugdzorg de problemen die jongeren ervaren wanneer ze 18 worden, niet oplossen. Althans, als we Attie Wolff mogen geloven. Onlangs sprak zij op een symposium over de overgang van jeugd naar volwassenheid en wat dat betekent voor de hulpverlening. “Het woord cliënt is onbekend! Het gaat bijna nergens meer over cliënten!”, zo stelde de docente van Fontys Hogescholen en directeur van De Meedenkerij aan het begin van haar bijdrage, om vervolgens een overzicht te geven van de knelpunten in de huidige jeugdzorg én een vurig pleidooi te houden voor een inhoudelijke transitie van de jeugd- en volwassenenzorg. “We hebben gewoonweg te weinig en ongeschikt zorgaanbod voor jongeren tussen de 18 en 23 jaar. En als er al aanbod is, dan mag je eerst een hele tijd op de wachtlijst en is de hulpverlening vervolgens gericht op afbouwen. Hoe lang heb je nog nodig? Welke doelen heb je nog? Dat soort vragen staat dan meestal centraal, terwijl die vaak helemaal niet realistisch zijn om op dat moment in het proces te stellen”. Bovendien hebben jongeren volgens de door de wol geverfde politicologe, die jarenlang zelf in hulpverleningsorganisaties actief was, last van grens van 18 jaar die in het kader van jeugd- en opvoedhulp gehanteerd wordt. “Er gaapt een enorm gat tussen de jeugdzorg en de zorg voor volwassenen dat je niet even kunt dichten met een warme overdracht. De volwassenenzorg sluit meestal onvoldoende aan bij de jongeren waar het om gaat”.
Eigen kind
Wolff trekt een vergelijking tussen de jeugdzorg en een regulier gezin. Elk kind groeit immers met vallen en opstaan op en overal zijn knelpunten. Maar in een gezin werkt dat toch echt anders dan in de jeugdzorg. “Zijn onze kinderen die niet in de jeugdzorg zitten ineens helemaal klaar om maximaal bij de maatschappij aan te sluiten op de dag dat ze 18 worden?”, vraagt zij retorisch aan de zaal. “Nee! Er is helemaal geen spectaculaire verandering die optreedt tussen de dag vóór de achttiende verjaardag van je kind en de dag daarna. Dan gaan we ook niet onze handen van ze aftrekken en stoppen met ze oprapen wanneer ze vallen. We zeggen niet ‘Tja, de kinderbijslag is gestopt, dus bekijk het maar!’, maar dat is wel zoals het vaak werkt in de jeugdzorg”.
In de jeugdzorg is het volgens Wolff dus gecompliceerder. Jongeren hebben vaak flinke achterstanden die ze moeten inhalen vóórdat ze 18 worden, want dan is het geld op. “Zij moeten dus een grotere ontwikkeling doorlopen dan kinderen zonder achterstand en ze moeten dat bovendien sneller doen dan jongeren zonder achterstand omdat het op de dag dat ze 18 worden, stopt. De manier waarop we de zorg dus nu georganiseerd hebben, heeft nog maar heel weinig met de ontwikkeling van cliënten te maken, maar vooral met getallen, regels en geld”.
Hospitalisering
De knip die er ligt tussen de jeugdzorg en volwassenenzorg moet er van Wolff dus uit. Maar daar blijft het niet bij. De hospitalisering die in de huidige jeugdzorg vaak optreedt, is haar eveneens een doorn in het oog. Kinderen die bijvoorbeeld in een leefgroep wonen, dreigen soms scheef op te groeien. Zo zijn kinderen aan de ene kant al vaak met taken bezig die eigenlijk voor volwassenen weggelegd zijn. Ze moeten vaak veel zelf regelen omdat ze dat moeten leren voordat ze 18 zijn. “Ze zijn bezig met de was, met groepsdruk, hun plek vinden”. Aan de andere kant zijn ze ook vaak wereldvreemd. Wolff: “Ik ben kinderen tegengekomen die in hun eerste pleeggezin kwamen en in blinde paniek raakten toen pleegvader een griepje kreeg. Dat kind dacht dat die man doodging omdat hij in de leefgroep nog nooit een zieke volwassene meegemaakt had”. Zulke schrijnende voorbeelden lepelt ze één voor één op. “Zo was er een 13-jarige die nog nooit boodschappen had gedaan en geen flauw idee had hoe een hele bloemkool eruit zag. Of een kind van vier dat zegt ‘Ik mag niet buiten spelen, want ik heb een consequentie’. Zo’n kind praat dan al helemaal jeugdzorg-taal! Of dat ze niet naar Goede Tijden, Slechte Tijden mogen kijken omdat Johan van de leefgroep daarvan ‘geprikkeld raakt’.
Leeftijd slechts een getal
Dat het in de jeugdzorg dus anders moet, is volgens Wolff wel duidelijk. En dat begint voor een deel met erkennen dat een leeftijd slechts een getal is dat verder weinig tot niets zegt over waar een kind of jongvolwassene klaar voor is. “Het stimuleren van het voltooien van ontwikkelingstaken is de belangrijkste taak van jeugdzorg, maar ontwikkelingstaken houden zich niet aan leeftijden, niet aan getallen. Ook niet aan 18 en ook niet aan 21 en 23. De een zoent met 13 en de ander met 16. De één gaat zich interesseren in een vriendinnetje op zijn vijftiende, de ander met 18 en weer een ander helemaal niet. Ook normale kinderen komen na hun achttiende elk weekend thuis met de was en worden ze bijgevoed. We zeggen toch ook niet ‘Wat? Nog geen bijbaantje op je veertiende?’ of ‘Hè?! Nog niet op jezelf wonen als je zestien bent?’ Maar in de jeugdzorg moet je op je zestiende binnen een jaar zelfstandig kunnen wonen, want dat is de tijd die daarvoor staat. Of een jongen die een bijbaantje moet nemen omdat er personele onderbezetting is en met geld om moet leren gaan. Maar hij kan niet uit zijn bed komen en steelt alles wat los en vast zit. En waarom denken ze dan dat-ie een bijbaantje aankan? Omdat-ie vijftien is. Dat verzin je toch niet?!”
Transformatie
Wolff pleit voor acceptatie van de tekortkomingen van jongeren. “Je hebt 18-jarigen die 70% van hun ontwikkelingstaken nog moeten halen. Die 30% die ze wel beheersen zijn in de praktijk dan vaak de praktische vaardigheden, als koken en begroten, en zo. Van die 70% die ze nog moeten realiseren, zie je dan vaak dat ze de helft nog kunnen leren, maar de andere helft zouden ze waarschijnlijk nooit waar kunnen maken. Niet alle kinderen moeten dus ‘uitvliegen’ in de jeugdhulpverlening omdat ze ‘klaar’ zijn”.
Wat er dan wel nodig is? Volgens Wolff is dat een wezenlijke transformatie van de jeugdzorg.
“Het gaat alleen nog maar over de transitie. En die transitie is een platte bezuinigingsoperatie die te walgelijk is voor woorden. Organisaties kúnnen inderdaad bezuinigen. Je kunt van zwaar naar licht, kortbij, efficiënt en dan ook nog zo dat iedereen blij is. Maar dan moeten we wel het veilige oude loslaten. Ook individuele professionals. We hebben dus óók een transformatieplicht. Laten we een einde maken aan hospitalisatie en institutionalisering. Hoe je dat doet? Geen idee. Maar ik weet wel met wie we dat doen. Namelijk met die ouders en kinderen waar we het voor doen. Het start altijd aan de basis”.
Groeipotentieel
Organisaties zouden van Wolff binnen de nieuwe kaders een aantal zaken op moeten kunnen gaan pakken, mits de lokale overheid daarin meebeweegt. De belangrijkste? “Hulpverlening moet aangeboden worden zolang groeipotentieel aanwezig is. Klaar is klaar. Dat vraagt dus een flexibele investering. Is een jongere voor zijn achttiende klaar, dan is dat fijn. Zo niet, dan is dat een gegeven waar je rekening mee moet houden en dan moet je de hulpverlening voortzetten. Dat doe je dan op vraag, op maat en in aansluiting op de belevingswereld van de jongere. Nazorg is geen doelenzorg. We moeten gewoon accepteren dat er dingen zijn die ze niet kunnen. Als je dat in je achterhoofd houdt, dan moet je nazorg dus gebruiken voor integratie van jongeren in de volwassenenzorg. Gevolg is dan dat de volwassenenzorg ook orthopedagogische expertise moet ontwikkelen. Dus niet na elkaar organiseren en het ook niet laten bij een ‘warme overdracht’. Dus niet na elkaar, maar mét elkaar. Dát is transformeren”.