Blik op hulp

Eetstoornissen beïnvloed door gezinscontext

november 06
13:10 2013
eetstoornissen anorexia boulimia gezin van Furth

Prof. Dr. Eric van Furth

“Eetstoornissen als anorexia en boulimia worden beïnvloed door de gezinscontext”, zo stelde Prof. Dr. Eric van Furth in zijn Oratie op 1 november jongstleden, toen hij zijn aanstelling als bijzonder hoogleraar op het gebied van eetstoornissen aanvaardde aan de Universiteit Leiden.

Familie als risico voor eetstoornissen

Volgens de kersverse hoogleraar spelen ouderlijk attitude, maar ook genetische aanleg een belangrijke rol in het tot stand komen, bestendigen en doen verdwijnen van eetstoornissen. In sommige families komen eetstoornissenin veel grotere mate voor dan in andere. Eerstegraads familieleden van iemand met anorexia nervosa blijken een kans te hebben om deze aandoening ook te krijgen, die ruim 11 maal hoger licht dan bij mensen die geen familieleden in de eerste graad hebben, die hieraan lijden. Ook in het geval van boulimia blijkt er een sterke correlatie te zijn met familieleden die aan deze eetstoornis lijden. Voor deze groep patiënten is de kans dat zij in navolging van een familielid in de eerste graad problemen ontwikkelen, tussen de 4,4 en 9,6 keer groter dan bij mensen in wiens familie een dergelijke eetstoornis niet voorkomt.

De erfelijkheidsfactor blijkt voor een groot deel debet aan het ontstaan van eetstoornissen binnen bepaalde families. De erfelijkheid van lijngedrag wordt voor vrouwen geschat op 66% en voor mannen op 38%. Eetbuien zijn voor tussen de 17 en 46% erfelijk bepaald en zelf opgewekt braken tussen de 8 en 74%. Met name het lijngedrag van naaste familie is waarschijnlijk de belangrijkste uitlokkende omgevingsfactor voor het ontstaan van eetproblemen.

Omgevingsfactoren die beschermen tegen eetproblemen zijn, zo stelt van Furth, nog nauwelijks in beeld.

Mensen met eetstoornissen vragen geen hulp

Van Furth merkt verder op dat de rol van de omgeving van mensen met een eetstoornis als anorexia of boulimia een belangrijke is waar het het signaleren en aanmoedigen tot het zoeken van hulp betreft. In het Centrum Eetstoornissen Ursula, waar hij directeur is, leerde van Furth dat de meeste mensen met een eetstoornis niet zo snel de hulpverlening opzoeken. “Meiden met anorexia nervosa zien geen probleem in hun gedrag en hebben er geen last van. Mensen met boulimia nervosa of een eetbuienstoornis schamen zich vaak erg voor hun eigen gedrag en bovendien is er aan hen meestal niets te zien”. Huisartsen zien deze stoornissen in hun contacten met patiënten dan ook vaak over het hoofd.

Screening en behandeling van eetstoornissen

In Zoetermeer is van Furth dan ook aan tafel gegaan met jeugdartsen, huisartsen, docenten, psychologen, diëtisten en (voormalig) patiënten om te komen tot bruikbare opsporings- en begeleidingsmiddelen voor jongeren die met eetstoornissen kampen.

Daaruit is een vragenlijst ontstaan met tien vragen die leraren zichzelf kunnen stellen om meisjes met anorexia tijdig te kunnen herkennen. GGD-artsen kregen een reeks vragen aangereikt waarmee ze alle veertienjarigen op eetstoornissen kunnen screenen. Dit is onderdeel van een zogeheten ‘diseasemanagemement-project’ waarin mensen met een eetstoornis en hun naasten een essentiële rol krijgen in de besluitvorming over hun behandeling.

Ook de website proud2Bme.nl, die gericht is op jongeren met eetstoornissen of -problemen is een onderdeel van dit project. Het Centrum Eetstoornissen Ursula probeert door het aanbieden van deze vormen van hulp vooruit te lopen op de transitie van de kinder- en jeugdpsychiatrie naar de gemeentelijke overheden.

Van Furth hoopt in zijn nieuwe rol als hoogleraar, onderzoek te kunnen doen naar het effect van nieuwe interventies en het ontstaan van eetstoornissen.

Interessant artikel? Meld je dan nu aan voor onze nieuwsbrief!

Soortgelijke artikelen