
Hechtingsproblematiek bij kinderen die opgroeien in een pleeggezin of gezinshuis komt relatief vaak voor. In de aanloop naar het congres over pleeg- en gezinshuiszorg dat op 28 juni aanstaande plaatsvindt in Eindhoven, interviewde Blik op Hulp Femmie Juffer. Zij is bijzonder hoogleraar op het gebied van adoptie en pleegzorg aan de Universiteit Leiden. Zij heeft een boodschap die moed geeft: het herstellen van de gehechtheid van onveilig gehechte kinderen is mogelijk. Ook wanneer ze opgroeien in een vervangend gezin.
Wat maakt het zo ingewikkeld om in de context van de pleeg- en gezinshuiszorg een veilige gehechtheid te stimuleren?
Juffer: “Pleegkinderen hebben vaak scheidingen, verwaarlozing of mishandeling meegemaakt voordat ze in een pleeggezin of gezinshuis komen. Door die gebeurtenissen en ervaringen hebben ze minder vertrouwen in een of meer betrouwbare volwassenen kunnen opbouwen. Omdat er niemand was die hen kon troosten of steunen in moeilijke situaties, hebben ze het soms afgeleerd om hulp en troost te vragen”.
En wat betekent dat voor pleeg- en gezinshuisouders?
Juffer: “Voor pleeg- en gezinshuisouders betekent dit dat ze in de omgang met het pleegkind vaak een extra denkstap moeten maken. Dat het kind niet huilt terwijl hij toch zo hard gevallen is, betekent niet dat hij geen troost nodig heeft. Hij heeft die troost wel nodig, maar kan de negatieve emotie en pijn niet goed uiten en ermee naar de pleegouder of gezinshuisouder gaan. Daarom is het belangrijk om pleegkinderen toch troost en steun te geven in situaties waarin ze een steuntje in de rug goed kunnen gebruiken, ook al vragen ze zelf niet om hulp. Herstel van een onveilige gehechtheid is dus zeker mogelijk. Als het pleegkind dan keer op keer merkt dat hij steun en troost krijgt als hij bang, verdrietig of ongerust is, gaat hij er geleidelijk aan op vertrouwen dat de pleeg- of gezinshuisouder er zal zijn als hij hulp nodig heeft. Dat is precies de kern van veilige gehechtheid: weten dat je op iemand kunt terugvallen of naar iemand toe kunt gaan als er iets aan de hand is. Kortom: een veilige basis”.
Wat zijn de randvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn om aan de gehechtheid van een pleegkind te kunnen werken?
Juffer: “Wetenschappelijk onderzoek bij mensen en dieren heeft laten zien dat mensenkinderen en dierenjongen zich even goed kunnen hechten aan vervangende ouders of ‘hulpouders’ zoals pleegouders. In een Nederlands wetenschappelijk onderzoek bijvoorbeeld bleken op jonge leeftijd geadopteerde kinderen even vaak veilig gehecht te zijn als niet-geadopteerde kinderen. Alle kinderen – ook pleegkinderen – kunnen zich aan een handjevol vertrouwde volwassenen hechten”.
Dat klinkt logisch. Maar is dat altijd zo simpel als het klinkt?
Juffer: “Ten dele wel en deels ook niet. Soms is het nodig om specialistische, therapeutische hulp te zoeken voor de trauma’s die een pleegkind heeft meegemaakt. Maar ondertussen kan er ook al veel herstel in het gewone dagelijks leven plaatsvinden. Het aanhouden van een herkenbare dagindeling, vaste leefregels en duidelijke grenzen dragen hier aan bij. Ook bij het herstel van gehechtheid gaat het om de gewone dagelijkse omgang tussen het pleegkind en de pleeg- of gezinshuisouders. Samen eten, samen spelen en praten, samen dingen doen zoals voorlezen of samen naar de sportclub fietsen. Vanuit onderzoek weten we dat het voor de gehechtheid vooral belangrijk is om bij de gewone dagelijkse omgang sensitief in te gaan op het kind. Dat wil zeggen dat de opvoeder het gedrag van het kind goed waarneemt en begrijpt en er vervolgens adequaat op reageert. Het pleegkind zal dan ervaren dat hij het juiste ‘antwoord’ krijgt op zijn vragen. Als hij dit vaak meemaakt, worden zijn verwachtingen bijgesteld en zal hij zich veiliger gaan voelen bij de pleegouder”.
Zijn er bepaalde groepen pleegkinderen, ouders of pleegouders te onderscheiden waarbij het tot stand brengen van een veilige gehechtheid extra uitdagend is?
Juffer: “Voor ouders met bepaalde risico’s – bijvoorbeeld multiprobleemgezinnen of ouders met intellectuele beperkingen – en voor ouders van kwetsbare kinderen, zoals kinderen met autisme, adoptie- en pleegkinderen, is het goed om een steuntje in de rug te krijgen om een veilige gehechtheidsrelatie te stimuleren. In sommige gevallen zijn ouders door hun eigen leefsituatie, stoornis of beperking minder goed in staat om hun kind veiligheid en geborgenheid te bieden. In andere gevallen is het gedrag van kinderen door een beperking of achterstand moeilijker te ‘lezen’ of te begrijpen. Het is echter mogelijk om al deze groepen hulp aan te bieden om veilige gehechtheid te stimuleren. Ons programma VIPP-SD (Video-feedback to promote Positive Parenting and Sensitive Discipline) is bijvoorbeeld ontwikkeld om ouders en pleegouders hierbij te ondersteunen. Met behulp van video-feedback – het filmen en terugkijken van video-opnames – wordt de sensitiviteit van de opvoeder en de gehechtheid bevorderd en verminderen gedragsproblemen bij het kind. VIPP-SD is een bewezen effectieve behandeling, die opgenomen is in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut. Op dit moment wordt er wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van VIPP-SD in pleeggezinnen uitgevoerd aan de Universiteit Leiden en aan de Vrije Universiteit Brussel. Aan de Universiteit Leiden wordt eveneens onderzoek gedaan naar het gebruik van VIPP-SD in probleemgezinnen met als doel het voorkomen van uithuisplaatsingen”.
Zijn er hardnekkige misverstanden over de gehechtheid van kinderen die in een pleeggezin of gezinshuis opgroeien?
Juffer: “Een hardnekkig en ernstig misverstand is dat gehechtheid met nieuwe opvoeders slechts goed tot stand zou kunnen komen als er een contactverbod is tussen het pleegkind en zijn eerdere opvoeders. Als een kind bijvoorbeeld wordt overgeplaatst van een pleeggezin naar een gezinshuis, of als het teruggaat naar de eigen ouders vanuit een tijdelijk pleeggezin, dan komt het in de praktijk voor dat contacten tussen de eerdere en nieuwe opvoeders verboden worden. De hulpverleners of pleegzorgwerkers menen dat de gehechtheid aan de nieuwe opvoeders beter tot stand zal komen als het kind geen contact meer heeft met de eerdere opvoeders. In de praktijk komen gevallen voor waarin pleegouders verboden wordt om te bellen met het pleegkind of waarin pleegouders onderling niet met elkaar mogen bellen, appen of mailen. Het gaat dan vaak om enkele weken tot maanden. Maar die praktijk is op geen enkel wetenschappelijk onderzoek gebaseerd. Sterker nog: vanuit de gehechtheidstheorie en gehechtheidsonderzoek weten we dat dergelijke ervaringen bij het kind kunnen leiden tot traumatische verlieservaringen. Het pleegkind zal niet begrijpen dat de opvoeders die hij zo vertrouwt, er opeens niet meer zijn en ook niets meer van zich laten horen. Het pleegkind zal zich in de steek gelaten voelen en verraden. Een gevolg kan zijn dat het pleegkind minder vertrouwen krijgt in volwassenen want die kunnen immers op een dag zomaar weg zijn. Een dergelijke aanpak kan dus averechts werken en ervoor zorgen dat het kind juist meer moeite krijgt om zich goed te hechten aan zijn nieuwe opvoeders”.
Welke tips kun je pleegzorgbegeleiders en jeugdbeschermers geven wanneer het gaat om het stimuleren van een veilige gehechtheid? Wat zijn de belangrijkste do’s en don’ts?
Er zijn veel tips te vinden in bijvoorbeeld de Richtlijn Problematische Gehechtheid binnen de Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming. De richtlijn Problematische Gehechtheid is tot stand gekomen door de samenwerking van een groep deskundigen en ik heb er zelf ook aan mee mogen werken. In die richtlijn is bijvoorbeeld een werkkaart opgenomen met een lijstje Do’s en Don’ts. Een mooi voorbeeld van zo’n Do is:
“Verplaats je in de jeugdige. Denk na over wat er in de jeugdige omgaat. Laat de jeugdige merken dat je het ziet en hoort. Bied hulp of troost als de jeugdige verdrietig of angstig is of hulp en steun zoekt bij jou; Leid boosheid in goede banen. Als de jeugdige het contact afweert, terwijl hij verdrietig of van slag is, wees dan als verzorger wel aanwezig voor hem, en laat merken dat je er bent voor hem”.
Een goed voorbeeld van een Don’t is:
“Wees niet opdringerig doordat je jouw activiteiten of wensen belangrijker vindt dan de activiteiten of wensen van de jeugdige”.
Welke boodschap moet iedere begeleider of hulpverlener die werkt met pleegkinderen volgens jou meekrijgen?
Juffer: “Zorg ervoor dat je als hulpverlener oog hebt voor de gehechtheid van het pleegkind en bescherm zijn gehechtheidsrelaties. Dat betekent in de praktijk dat je een pleegkind goed voorbereidt op een verplaatsing of overplaatsing. Maar ook dat je bestaande en eerdere gehechtheidsrelaties respecteert en niet plotseling verbreekt, en dat je zo nodig zorgt voor extra ondersteuning in de vorm van een preventie- of interventieprogramma gericht op het stimuleren van veilige gehechtheid”.
Femmie Juffer verzorgt op het congres over pleeg- en gezinshuiszorg een inleidende bijdrage over veilig opgroeien in een vervangend gezin.

Femmie is bijzonder hoogleraar op het gebied van adoptie en pleegzorg aan de Universiteit Leiden. Zij bestudeert de levenslange gevolgen van adoptie en pleegzorg, de veerkracht en herstelkansen van kinderen die vroege verwaarlozing hebben meegemaakt, en de effecten van gezinsinterventies gebaseerd op de gehechtheidstheorie. Femmie is mede-ontwikkelaar van het door het Nederlands Jeugdinstituut erkende, evidence-based opvoedingsondersteuningsprogramma VIPP-SD (Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting and Sensitive Discipline). Ze is mede-redacteur van het boek ‘18 x 18, Pleegkinderen op de drempel’ en redactielid van de tijdschriften ‘De Pedagoog’ en ‘BIJ ONS, thuis in pleeggezin en gezinshuis’.
Interessant artikel? Meld je dan nu aan voor onze gratis nieuwsbrief en mis nooit meer iets!
Mee discussiëren over dit en andere artikelen kan in onze LinkedIn-groep.