
Dr. Tinne Buelens sprak vooruitlopend op het congres ‘Zelfsabotage en zelfdestructief gedrag’ met Blik op Hulp over zelfvernietigend gedrag en welke psychologische mechanismes daaraan ten grondslag liggen. In dit interview vertelt zij waar zelfbeschadiging vandaan komt, en wat hulpverleners wel en juist niet moeten doen als zij zelfvernietigend gedrag in de praktijk tegenkomen.
Breed begrip
Zelfvernietigend gedrag is een breed begrip. “Het is de overkoepelende term die verwijst naar ieder gedrag dat direct of indirect schade kan toebrengen aan een individu,” licht Buelens toe. “Er is dus een breed spectrum aan gedragingen dat onder zelfbeschadiging kan vallen. Dit gaat van indirecte zelfbeschadiging, zoals alcoholmisbruik of een diabeticus die zich niet aan het dieet houdt, tot directe zelfbeschadiging, met of zonder suïcidale intentie”. Volgens Buelens is het belangrijk om deze verschillende ‘categorieën’ te herkennen. “Niet-suïcidaal zelfverwondend gedrag vraagt namelijk om een heel andere risicotaxatie en klinische aanpak dan een acute suïcidepoging”.
Experimenteren met zelfverwonding
Om zelfvernietigend gedrag te kunnen begrijpen, is het belangrijk om te weten waar dit gedrag vandaan komt. Niet-suïcidale zelfverwonding lijkt gelinkt te zijn aan bepaalde ontwikkelingsfases. “Een eerste piek doet zich voor in het midden van de adolescentie, rond de leeftijd van 14 à 15 jaar. Op dat moment experimenteert zo’n 17% van de Belgische en Nederlandse jongeren ten minste één keer met zelfverwonding. Dat cijfer is zorgwekkend, maar moet tegelijkertijd in de juiste context begrepen worden. Bij de grote meerderheid van deze jongeren blijft het bij één of twee acts van zelfverwondend gedrag, zonder suïcidale intenties”, vertelt Buelens.
Zelfverwonding als emotieregulatiestrategie
Verschillende studies hebben al aangetoond dat het ontwikkelen van een eigen identiteit tijdens de adolescentie mee aan de basis kan liggen voor die eerste piek van zelfverwondend gedrag. “Jongeren die veel identiteitsverwarring ervaren, zich verloren voelen in wie ze willen of kunnen zijn, die onzeker zijn over de waarden en normen die ze willen uitdragen, die geen enkel idee meer hebben waar ze naar toe willen met hun leven, zijn vaak op zoek naar zowel antwoorden, als effectieve emotieregulatiestrategieën om om te gaan met al deze overweldigende onzekerheid,” vertelt Buelens, “Zelfvernietigend gedrag biedt hen dan beide: de intense, fysieke ervaring functioneert initieel vaak als een bijzonder efficiënte emotieregulatiestrategie die overweldigend negatief affect doet dalen en/of positieve gevoelens, zoals bijvoorbeeld opluchting of zelfs euforie, kan oproepen. Daarnaast biedt het voor sommige jongeren ook een antwoord op hun identiteitsvragen: er is, voornamelijk online, een erg aanwezige community van jongeren die experimenteren met zelfverwondend gedrag en waar soms een ‘wij als zelfverwonders’ groepsidentiteit heerst”.
Afhankelijkheid
In dat laatste schuilt volgens Buelens de moeilijkheid met zelfvernietigend gedrag: waar in de eerste plaats het gedrag een positief effect lijkt te hebben, neemt dit effect op de lange termijn steeds meer af, en wordt de quick-fix identiteit van ‘ik of wij als zelfverwonder(s)’ doorgeprikt. Hierdoor vermindert de capaciteit tot emotieregulatie. “Voor sommige jongeren betekent dat, dat ze het zelfverwondend gedrag ook achter zich laten. Voor anderen, vaak de meer kwetsbare jongeren, is er op dat moment al een zekere afhankelijkheid ontstaan van de zelfverwonding of heeft de zelfverwonding een meer compulsief karakter gekregen”, aldus Buelens.
Knooppunt
Rond de leeftijd van 20 tot 24 jaar zien we een tweede piek van zelfverwondend gedrag. Dit is een leeftijd die ook weer samenhangt met een nieuwe ontwikkelingsfase en veranderingen, zoals het begin van een studie of een eerste serieuze baan. Buelens benadrukt echter dat, ondanks het feit dat identiteitsontwikkeling en emotieregulatie belangrijke ontstaansmechanismen zijn, het te simplistisch zou zijn om alle zelfverwonding in de adolescentie toe te schrijven aan deze factoren. “De complexe en genuanceerde realiteit van zelfverwonding is dat het een knooppunt van betekenissen en mechanismen is: verschillend voor elk individu en vaak zelfs verschillend binnen één individu over de tijd”.
Niet één oorzaak
Iedereen gaat door de fase van het ontwikkelen van een eigen identiteit heen, maar lang niet iedereen vertoont daarbij zelfvernietigend gedrag. Hoe het kan dat de één hier wel mee te maken krijgt, en de ander niet, wordt al decennialang onderzocht. Zo blijkt dat bepaalde temperamentsfactoren, zoals hoge emotionele reactiviteit, en persoonlijkheidstrekken, zoals impulsiviteit en perfectionisme, een risicofactor vormen. “Maar ook heel wat sociale factoren, zoals iemands gezinssituatie, vroegkinderlijk trauma en omgevingsfactoren kunnen het risico verhogen dat een individu over zou gaan tot zelfvernietigend gedrag,” vertelt Buelens, “ook meer specifieke, proximale risicofactoren werden al geïdentificeerd, zoals bepaalde diagnoses waarbij zelfvernietigend of zelfverwondend gedrag vaker voorkomt, bijvoorbeeld bij een borderline persoonlijkheidsstoornis en eetstoornissen. Maar ook een gebrek aan adaptieve emotieregulatiestrategieën en zelfwaardegevoel vergroten het risico”. Volgens Buelens is het duidelijk dat zelfvernietigend gedrag zelden slechts één specifieke oorzaak kent en dat het geen symptoom is dat slechts aan één diagnose is verbonden.
Verstrikt in een vicieuze cirkel
Buelens doet zelf ook onderzoek naar zelfvernietigend gedrag. Zo stelde zij in een van haar onderzoeken vast dat dat er een vicieuze cirkel kan ontstaan waarbij meer negatieve gevoelens, zoals depressie en angst, leiden tot meer zelfverwondend gedrag. Andersom leidt zelfverwondend gedrag ook weer tot meer negatieve gevoelens. “Bovendien toonden mijn resultaten dat dit effect versterkt kan worden door piekergedachten of ruminatie. Op deze manier raken sommige jongeren dus verstrikt in een zichzelf versterkende cyclus van zich emotioneel niet goed in hun vel voelen, cognitief blijven vastzitten in de negativiteit, en het zelfverwondende gedrag. Op zo’n moment kan het erg moeilijk worden om zelf deze cyclus te doorbreken en kan professionele hulp aangewezen zijn”, aldus Buelens.
Signalen
Om deze vicieuze cirkel te doorbreken, is het als hulpverlener belangrijk om tijdig het zelfvernietigende gedrag op te merken. Maar wat zijn nou de eerste signalen waar je als professional op kunt letten? “Wanneer jongeren met overweldigend negatief affect, zoals angst, schaamte, rouw, schuld of kwaadheid, te maken krijgen, en ze weinig over adaptieve emotieregulatiestrategieën beschikken, kan polsen naar verschillende vormen van zelfbeschadigend gedrag aangewezen zijn. Zeker wanneer je als hulpverlener daarnaast ook impulsiviteit of een toegenomen isolatie opmerkt”, vertelt Buelens.
Kijk verder dan het gedrag
Het opmerken van zelfvernietigend gedrag is natuurlijk de eerste stap binnen de hulpverlening. Maar dan? Het is niet een onderwerp waar gemakkelijk een open gesprek over te voeren valt, laat staan dat het een probleem is dat snel op te lossen is. “Verder kijken dan het gedrag op zichzelf is essentieel”, vervolgt Buelens, “zelfverwonding is voor de cliënt zelf vaak een overweldigend gebeuren, soms een roes. Een gedetailleerde kettinganalyse kan dan inzicht bieden in de veelheid van oorzaken en gevolgen die een episode met zich meebrengt. Ook betekenis- en functieanalyses kunnen dienen ter psycho-educatie én kunnen handvatten bieden voor de hulpverlener om te begrijpen welke terugkerende thema’s aan bod dienen te komen tijdens de behandeling. Daarin ligt dan het belang van verder kijken dan het gedrag zelf: zelfvernietigend gedrag is vaak maar het topje van de ijsberg, een zichtbare uiting van wat er moeilijk loopt. Het is dus als therapeut een kunst en een uitdaging, om deze twee paden vast te houden”.
Betrek ouders, broers en zussen
Buelens geeft daarnaast aan dat het belangrijk is om zich niet blind te staren op het individu. “Zeker wanneer het gaat om adolescenten die zichzelf verwonden. Onderzoek heeft aangetoond dat zelfvernietigend gedrag een enorme impact kan hebben op een gezinsdynamiek”. Niet alleen zorg dragen voor degene die het zelfvernietigende gedrag vertoont, maar ook voor de ouders of andere zorgfiguren, en eventuele broers of zussen, is volgens Buelens een belangrijk onderdeel van de behandeling. “Een systeemtherapeutische context biedt bij uitstek de mogelijkheid om gezinsleden terug tot verbinding te laten komen, communicatie te deblokkeren, en herstelervaringen aan te bieden”.
Neem niet alle controle af
Een tweede valkuil waar Buelens voor waarschuwt is het maken van dwingende afspraken om te stoppen met het zelfvernietigende gedrag, of zelfs een ‘contract’ hierover op te stellen. Zo wordt het in instellingen soms als voorwaarde gesteld voor een opname of behandeling. Volgens Buelens heeft deze maatregel echter een averechts effect: door de controle van de cliënt af te pakken, kan de zelfbeschadiging juist toenemen. “Het is immers net door die actieve beleving van controle over pijn, ‘ik bepaal zelf wanneer ik snijd’, dat er een kwetsbaar zelfgevoel wordt hersteld. Het uit handen nemen van deze controle, ook al is dat vanuit de beste bedoeling ter bescherming van de cliënt, kan dus zelfs de controle-functie van het zelfvernietigende gedrag versterken”, legt Buelens uit.
Zelfzorg van de hulpverlener is essentieel
Eén van de meest bewezen werkzame factoren van een succesvolle behandeling van zelfvernietigend gedrag is een warme therapeutische relatie. Ook Buelens kan niet genoeg benadrukken dat zelfzorg van de hulpverlener ontzettend belangrijk is. “Uit onderzoek weten we dat zelfverwonding één van de gedragingen is die het meeste tegenoverdracht uitlokt bij therapeuten. Hulpverleners voelen zich vaak machteloos, soms ook incompetent of gefrustreerd. Zelfzorg kan verschillende vormen aannemen: bijscholing, frustratie een plaats geven in supervisie, maar ook doorverwijzing of grenzen aangeven in de therapeutische ruimte: praten over zelfverwonding kan natuurlijk, maar zelfverwonding in de sessie kan niet. Op deze manier staat de tegenoverdracht niet in de weg van een warme therapeutische relatie”.
Op het congres over zelfsabotage en zelfdestructief gedrag zal zij dieper op dit beladen onderwerp ingaan.

Tinne Buelens is psycholoog en als onderzoeker verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven. Zij heeft expertise op het vlak van Attachment-Based Family Therapy en hoe deze therapie gestalte krijgt in de praktijk.
Interessant artikel? Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief!
Mee discussiëren over dit en andere artikelen kan in onze LinkedIn-groep.