
Een slecht ontwikkelde relatie tussen pleegouders en pleegkind is vaak de oorzaak die ten grondslag ligt aan het afbreken van een pleegzorgplaatsing. De pleegouder-pleegkind interventie of PPI is daarvoor een geschikt middel, zo stelde kinder- en jeugdpsychiater Hans van Andel op het landelijk symposium over opvoedingsvoorlichting en -ondersteuning dat onlangs in Eindhoven plaatsvond.
Stress
Meer dan 80% van de kinderen in pleegzorg is verwaarloosd, mishandeld of misbruikt. “Dat zijn dus heel veel kinderen die stress hebben omdat ze dat allemaal hebben meegemaakt”, concludeert van Andel. “De hersenontwikkeling van kinderen die dergelijke dingen hebben meegemaakt, blijft achter bij die van andere kinderen. Daardoor ligt hun IQ gemiddeld acht tot tien punten lager en hebben zij op latere leeftijd vaker psychiatrische stoornissen of lichamelijke stoornissen als hartinfarcten. Het lichaam kan nou eenmaal niet tegen chronische stress.
Jonge kinderen
Wanneer jonge kinderen stress ervaren, hebben ze hun ouders of een andere gehechtheidsfiguur nodig om die spanning weer onder controle te krijgen. Van Andel: “Jonge kinderen hebben de omgeving en met name de verzorger nodig om hun emoties te reguleren. Troosten, luiers verschonen en een fles drinken kan een kind in de zuigelingenleeftijd immers niet zelf. Dat is een belangrijk overlevingsmechanisme voor de menselijke soort en is nodig omdat het angstniveau van het kind niet te hoog mag oplopen. Wanneer angst torenhoog oploopt, is dat voor het kind immers traumatiserend. Als je angst niet kunt beheersen, dan wordt het uiteindelijke traumatische stress”.
In een normale ouder-kind relatie slaagt een kind er in de regel in om met behulp van een hechtingsfiguur weer greep te krijgen op stressgevoelens, maar voor kinderen die vanwege mishandeling of verwaarlozing in de pleegzorg terecht komen, blijkt dat een probleem. “Als een kind verwaarloosd is door een depressieve moeder, dan reageert zo’n moeder vaak niet op haar kind omdat ze vanwege haar ziektebeeld de signalen van het kind niet ziet. En vanwege hun lage leeftijd, kunnen jonge kinderen wanneer hun ouders niet responsief zijn, niet vechten of vluchten. Dus ontwikkelen deze kinderen een hechtingsprobleem en zien we meestal dat ze ‘bevriezen'”, aldus Van Andel
Pleegzorg
Kinderen die geleerd hebben om op deze manier met stress om te gaan, worden in de pleegzorg dan ook veel gezien. Met alle problemen van dien voor de relatie tussen het kind en diens pleegouders. Van Andel: “In de pleegzorg zie je bij deze kinderen vaak vermijdende symptomen als, regressie, concentratieproblemen, geheugenverlies en het onvermogen anderen te vertrouwen. Maar dat is niet alleen vanwege hun verleden, want kinderen worden door de pleegzorg plaatsing zelf ook in een situatie geplaatst die nieuw is en ook beangstigend. Ze kennen de nieuwe situatie immers niet en dat is eng”.
Bijkomend probleem is dat pleegouder het kind eveneens nog niet kent. “Zo’n kind wordt van de één op de andere dag in een pleeggezin geplaatst, vaak nadat er thuis iets voorgevallen is. Voor het kind speelt verwarring, loyaliteit richting diens biologische ouders en ineens komt het op een andere plek. Dan is het toch niet reëel om te verwachten dat er dan spontaan iets gaat groeien tussen pleegouders en kind? Pleegouders willen iets voor een kind betekenen, maar tegelijkertijd is er geen veilige relatie. Daar moet je dan dus iets mee”, aldus de sympathieke psychiater.
Signalen
In een beginnende relatie tussen pleegouder en pleegkind, zie je vaak dat pleegouder en pleegkind elkaars signalen niet begrijpen. Hele jonge pleegkinderen zijn al vaak teruggeworpen op zichzelf en niet eens meer te willen zoeken naar veiligheid. Ze reageren nagenoeg allemaal teruggetrokken en zijn op zichzelf. Het komt vaak voor dat kinderen niet gaan exploreren of na het exploreren juist niet de veiligheid van de pleegouder opzoeken. Van Andel: “Het kind gaat dan bijvoorbeeld op onderzoek uit omdat het denkt dat dat moet en vervolgens komt hij niet terug. Of het gaat juist doen alsof het meer hulp nodig heeft dan daadwerkelijk het geval is. Dat eerste zien we het meest. Die kinderen hebben een bepaalde pseudo-zelfstandigheid ontwikkeld en doen dan ook vaak geen appel op de pleegouder. Terwijl het toch een basisbehoefte is dat ze aandacht en liefde willen”.
Interventie
Van Andel onderzoekt daarom de zogeheten Pleegouder-Pleegkind Interventie, of PPI, in het kader van zijn wetenschappelijke promotie. Deze interventie is ontwikkeld om de zich ontwikkelende nieuwe relatie tussen pleegouder en pleegkind een grotere kans van slagen te geven. Van Andel: “Veertig procent van de pleegouders blijkt niet erg sensitief te zijn ten opzichte van een jong pleegkind. Maar daaruit mag je niet concluderen dat deze mensen niet geschikt zijn om pleegouder te zijn. Sensitiviteit is een relationeel gegeven en zegt dus vooral iets over de relatie tussen pleegouders en pleegkind en dus niet zozeer over de persoon van de pleegouder. De relatie is immers nieuw en pleegouders zien de vragen van het kind vaak niet omdat de afstemming tussen het kind en henzelf zich nog aan het ontwikkelen is”.
Binnen de Pleegouder-Pleegkind Interventie wordt de pleegouder een aantal vaardigheden aangereikt op het gebied van observatie van het kind, reflectie, het helpen van het kind met affectregulatie, sensitief en beschikbaar zijn en het omgaan met conflicten. Zo worden er reflectiebevorderende vragen gesteld naar aanleiding van video-opnames van interacties tussen pleegouder en kind. “We vragen dan aan pleegouders om te denken over hoe het pleegkind zich voelt als het zich op een bepaalde manier gedraagt. Of wat het kind zou willen uitdrukken”, aldus van Andel.
Wat je kunt doen in bepaalde situaties waarin het kind niet doet wat een veilig gehecht kind zou doen, komt eveneens aan de orde. “Je kunt met een kind van 18 maanden niet praten, dus het gaat er vooral om een uitnodigende sfeer tot stand te brengen waarbinnen het kind zijn weerstand en afweermechanismen langzaamaan kan laten varen. En dat doe je dus vooral door dingen te dóen en niet zozeer met praten”. Daarnaast zijn er elementen vanuit het mindfulness-denken toegevoegd aan de interventie om pleegouders met hun volledige aandacht bij hun pleegkind en de interactie daarmee te laten zijn.
Effectiviteit
De onderzoeksresultaten van Van Andel laten zien dat de Pleegouder-Pleegkind Interventie niet alleen een goed idee is, maar dat het in de praktijk ook werkt. “We stellen vast dat de pleegouder-pleegkind interventie resultaat heeft op sensitiviteit en structurering van de pleegouders. Tegelijk zien we ook dat het kind duidelijk beter reageert op de pleegouder”. Dat maakt dat deze interventie wellicht ook breder ingezet zou kunnen worden. Bijvoorbeeld bij adoptie-ouders of binnen nieuw samengestelde gezinnen. “De interventie is getest in de pleegzorg, maar in het boek waarin deze interventie beschreven staat, wordt gesproken over nieuwe ouder-kind relaties. De dynamiek in een stiefgezin of adoptiegezinnen zijn deels hetzelfde, dus we denken dat we de uitgangspunten van deze interventie daar ook voor kunnen gebruiken”.
Het volgende onderzoek van Hans van Andel zal gaan over het nut van deze interventie bij terugplaatsingen naar het stamgezin van pleegkinderen.