
Erfelijkheid blijkt een stevige rol te spelen bij verslavingsproblematiek. Op het congres over verslavingsproblematiek, waarvan Blik op Hulp mediapartner is, zal Jacqueline Vink over dit onderwerp een bijdrage leveren. In de aanloop naar het congres interviewden we haar over haar onderzoek en inzichten rondom erfelijkheid en verslaving.
Tweelingen
De allereerste vraag is natuurlijk of erfelijke factoren een rol spelen. en zo ja, hoe groot de rol van erfelijke aanleg is. En dat blijkt wel degelijk het geval volgens de Nijmeegse hoogleraar. “In mijn onderzoek heb ik gebruik gemaakt van de gegevens van tweelingen. Tweelingen zijn er in twee soorten: eeneiige tweelingen die bijna 100% van hun genen met elkaar delen en twee-eiige tweelingen die ongeveer 50% van hun genen met elkaar gemeenschappelijk hebben. Met behulp van data die je van hen verzamelt, kun je onderscheid maken tussen erfelijke aanleg en – al dan niet gedeelde – omgevingsfactoren”.
Nicotineverslaving
Op basis van tweelingonderzoek is vastgesteld dat nicotine verslaving bijvoorbeeld grotendeels erfelijk bepaald is. “Zo’n 75% van de verschillen tussen mensen voor wat betreft nicotine verslaving wordt verklaard door erfelijke aanleg. De rest door omgevingsfactoren”, stelt Vink. Door tweelingonderzoek te doen kan echter alleen iets gezegd worden over hoe groot de rol van erfelijke aanleg is. Maar inzicht in wélke erfelijke factoren dan een rol spelen, daar is DNA onderzoek voor nodig. Vink: “Met grote zogenaamde genoom-wijde associatie studies is er onderzoek gedaan naar welke genen een rol spelen bij rookgedrag. Een belangrijke vondst waren genen die coderen voor subunits van de nicotine acetylcholine receptoren in het brein. Variaties in die genen zijn geassocieerd met de hoeveelheid sigaretten die iemand per dag rookt”.
Brein
Dat klinkt allemaal erg abstract, maar dat is het niet. Vink schept duidelijkheid met een voorbeeld: “Wanneer iemand een trekje van een sigaret neemt en de rook inademt, wordt de nicotine via de longen opgenomen in het bloed. Na zo’n 10 tot 15 seconden komt dit aan in het brein. Daar bindt nicotine aan de nicotine acetylcholine receptoren. Als gevolg daarvan komt er dan weer dopamine vrij. Dopamine geeft een gevoel van beloning. Waarschijnlijk kunnen kleine genetische variaties in genen die coderen voor de subunits van de nicotine acetylcholine receptoren er voor zorgen dat de ene persoon meer receptoren in zijn of haar brein heeft dan de ander. Of dat de nicotine in de ene persoon beter kan binden dan in de andere persoon. Dat heeft dan dus gevolgen voor het gevoel van beloning dat iemand ervaart na het roken van een sigaret”. Verslavend gedrag blijkt echter niet bepaald door een enkel gen of een paar genen: “De verklaarde variantie van één gen is over het algemeen heel laag. Er zijn waarschijnlijk honderden tot wel duizenden genen die allemaal een kleine rol spelen. Het wordt nog complexer doordat er interactie kan zijn tussen de genen, en interactie tussen genen enerzijds en de omgeving anderzijds”.
Veranderbaar
Vink heeft echter ook een hoopvolle boodschap voor hulpverleners en behandelaars. Dat verslaving voor een groot deel genetisch blijkt, betekent volgens haar niet dat een verslaving in steen geschreven en onveranderbaar is: “Dat is gelukkig niet het geval. Gedrag is eigenlijk nooit voor 100% door erfelijke aanleg bepaald. Er zijn ook altijd andere factoren die een rol spelen. Dus zelfs als iemand een hoge genetische gevoeligheid heeft om verslaafd te worden, dan wil dat niet zeggen dat hij of zij per definitie verslaafd zal raken. Het is wel zo dat die persoon, in combinatie met omgevingsfactoren een grotere kans heeft dan iemand met een lagere genetische gevoeligheid. Het zal diegene dus meer moeite kosten om de verleiding te weerstaan. Of om als hij of zij eenmaal verslaafd is, te stoppen met gebruik. Als we terugkijken naar het voorbeeld van de nicotine verslaving, dan is die weliswaar grotendeels erfelijk bepaald, maar het is wel belangrijk om te beseffen dat de rol van erfelijke aanleg veel kleiner is bij beginnen met roken. We hebben het dan over een aandeel van 35%, terwijl we tegelijkertijd zien dat de gezinsomgeving daar een grote rol bij speelt. Het beste is dus om op preventie in te zetten. Als iemand die een hoge genetische gevoeligheid heeft om verslaafd te raken nooit begint, dan zal dat verslavende gedrag dus niet tot uiting komen!”
Fijn voor verslaafde
Je kunt als hulpverlener behalve preventief werken echter nog meer met informatie over de erfelijkheid van verslaving. “Het kan voor mensen die verslaafd zijn heel fijn zijn om te horen dat erfelijke aanleg een rol speelt. Ze kunnen zich daardoor realiseren dat het voor hen misschien echt veel moeilijker is om te stoppen dan voor andere mensen. En ook dat ze daar dus misschien wat meer hulp bij nodig hebben”, legt Vink uit. “Ook is het voor hulpverleners goed om zich daar bewust van te zijn en aan mensen te vertellen. Het betekent bijvoorbeeld ook dat kinderen van verslaafden mogelijk dezelfde genetische gevoeligheid hebben voor verslaving en dat het goed is om dat in de gaten te houden”.
Behandeling op maat
Er zijn daarnaast ontwikkelingen in de wetenschap waarbij de genetische informatie in de toekomst misschien wel heel concreet gebruikt kan worden voor een behandeling op maat. Vink: “Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat mensen met de ene genetische variant in zo’n nicotine acetylcholine subunit gen, veel beter reageren op nicotine-vervangende middelen als hulpmiddel om te stoppen met roken dan mensen met een andere genetische variant. Als deze kennis in de toekomst uitgebreid wordt met meer genen, en ook voor andere middelen zoals alcoholverslaving dan zou je je kunnen voorstellen dat er in de toekomst met behulp van een genotype-test een betere voorspelling gemaakt kan worden welke behandeling het beste werkt voor een bepaald individu”.
Veelbelovend
De ontwikkelingen op het gebied van erfelijkheid en verslaving gaan snel en de uitgezette onderzoekslijnen lijken veelbelovend. “We hebben inmiddels uit tweelingonderzoek een samenhangend beeld gekregen van de relatieve bijdrage van erfelijke aanleg aan verslavend gedrag. Dat geldt voor de verschillende fasen van verslaving – zoals beginnen, regelmatig gebruiken en verslaafd zijn – maar ook voor verschillende middelen zoals nicotine, alcohol, cannabis en andere drugs. Van de andere kant staat het in kaart brengen van de genen nog slechts in de kinderschoenen. Het vormt weliswaar een mooi begin, maar het is nog maar een begin. Er zit nog een groot gat tussen hoe groot de rol van erfelijke aanleg is volgens tweelingonderzoek, en hoeveel variantie we inmiddels kunnen verklaren met een optelsom van de DNA varianten die gevonden zijn. Dit noemen we ook wel de ‘missing heritability’. Verklaringen daarvoor zijn onder meer dat we nu alleen naar de veelvoorkomende varianten kijken en niet naar de meer zeldzame variaties en dat er gen-omgevings interactie is. Ook zijn we nog niet zo ver dat we de informatie kunnen gebruiken in de praktijk. Maar de resultaten zijn wel veelbelovend”, vertelt Vink enthousiast. “Het zou een mooie brug zijn van in eerste instantie fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar een toepassing in de praktijk in de vorm van behandeling op maat”.
Op het jaarlijks congres over verslavingsproblematiek zal Jacqueline Vink uitvoerig stilstaan bij de rol van erfelijkheid in verslavingsproblematiek én wat je daar als hulpverlener, begeleider of behandelaar in de praktijk mee kunt.

Jacqueline is hoogleraar psychopathologie van Kind en Gezin aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Ze is expert op het gebied van genetische kwetsbaarheid voor verslaving. Ze studeerde biologie aan de VU en gebruikte in haar rol als moleculair bioloog, epidemiologische technieken voor haar onderzoek naar de invloed van genen in relatie tot verslaving.
Interessant artikel? Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief en mis nooit meer iets!
Mee discussiëren over dit en andere artikelen kan in onze LinkedIn-groep.