
Onlangs publiceerde Kinderombudsman Marc Dullaert het tweede deel van zijn in totaal driedelig rapport over de toegang en kwaliteit van de jeugdhulp in Nederland, na de inwerkingtreding van de Nieuwe Jeugdwet en de decentralisatie van de jeugdhulp richting de gemeenten. In het huidige deelrapport wordt verslag gedaan van de situatie op 1 september 2015, acht maanden na de zogeheten aftrap.
Wat mij in dit deelrapport het meest interesseert, is het hoofdstuk dat betrekking heeft op de kwaliteit van de Jeugdhulp zoals die door gezinnen (zowel ouders als jongeren) ervaren wordt. Er wordt gerept van lange wachtlijsten, van toegang die in veel gemeenten nog niet adequaat of overzichtelijk is opgezet, maar ook van betrokken, vriendelijke en luistervaardige medewerkers. Er zijn vaker lange wachttijden wanneer het gaat over opschaling naar Veilig Thuis of Jeugdbescherming (ook via de Raad voor de Kinderbescherming), maar ook voor het zogeheten keukentafelgesprek en casustoedeling binnen de toegang van de Jeugdhulp.
Passende hulp
Een heikel punt bestaat er in mijn optiek uit dat gemeenten proberen zo kostenbesparend mogelijk hulp in te zetten. Op alle gebieden.
Het begint al bij de bezetting van de toegang: kleine teams, bestaand uit generalisten. Hoge werkdruk, grote verantwoordelijkheid, de randvoorwaarden zijn lang niet overal up to date, systemen functioneren nog niet overal naar behoren.
Daarnaast betekent kostenbesparing ook dat niet altijd passende hulp bij een zorgaanbieder is ingekocht, omdat de prijs te hoog wordt gevonden.
Concreet leidt dat ertoe dat kinderen in de ene gemeente bijvoorbeeld wél gebruik kunnen maken van een intensieve vorm van hulpverlening door een bepaalde zorgverlener, terwijl dit voor een kind in een aangrenzende gemeente – en in een vergelijkbare opgroei- en opvoedsituatie – niet mogelijk is.
Gemeenten werken veelal aanbodgericht, terwijl het doel van deze transitie onder andere is dat er meer maatwerk geleverd zou moeten kunnen worden. De Kinderombudsman meldt dat gemeenten op de stoel van de hulpverlener gaan zitten en beoordelen welke vorm van hulp wenselijk is en welke vorm uiteindelijk ingezet zal worden.
16- en 17-jarigen
In mijn werk heb ik zeer regelmatig contact met jongeren die in een residentiële instelling voor jeugdhulp verblijven. Soms is er sprake van een ondertoezichtstelling, maar er zijn ook een veel jeugdigen die op vrijwillige basis zorg krijgen binnen de instelling. Deze jongeren denken veel na over hun toekomst, en hebben vaak een duidelijk doel voor ogen ten aanzien van die toekomst, ook op het gebied van de eigen hulpverlening.
Misschien zal het u verbazen, maar een fors aantal 16- en 17-jarigen binnen deze intensieve vormen van Jeugdhulp is zich zeer bewust van de eigen problematiek en is ook gemotiveerd om hieraan te werken, zolang deze jongeren passende hulp aangeboden krijgen. En daar ligt nu juist het probleem: die is niet (meer) vanzelfsprekend voorhanden en/of toegankelijk, doordat ze toevallig niet is ingekocht door de gemeente.
Dat is desastreus voor de ontwikkeling van deze jonge mensen, die alle kansen nodig hebben die ze kunnen krijgen. Ergens gedurende hun jeugdjaren zijn er problemen ontstaan, of de oorsprong nu in nature of nurture gelegen is. Ten gevolge daarvan is er iets gebeurd in hun ontwikkeling, in de opvoeding en het opgroeien. Het is prijzenswaardig dat deze jongeren een bewuste keuze maken om op een positieve manier verder te gaan, om een zelfstandige toekomst op te bouwen en dat zij zich bewust zijn van de bagage die hen op deze weg belemmert. Des te opvallender vind ik overigens de tegenstelling met een groot aantal jongeren in dezelfde leeftijdscategorie binnen de gedwongen kaders: die kijken reikhalzend uit naar het moment van de achttiende verjaardag, want: “dan ben ik eindelijk overal vanaf”. Het zet in ieder geval aan tot kritisch kijken naar drang- en dwangmaatregelen. Maar ook binnen de gedwongen hulpverlening zijn ze te vinden, die gemotiveerde, doelgerichte enthousiastelingen, met de borst vooruit en de kin omhoog.
Mogelijkheden
Ik gun deze jongeren de mogelijkheid om de hulp te verkrijgen die zij nodig hebben. Ook- en vooral als dat niet de hulp is die door de gemeente ingekocht blijkt. Het is schrijnend te noemen dat die mogelijkheid, nee: noodzaak, nu in het gedrang komt doordat financieel belang voor sociaal-emotioneel belang lijkt te gaan. Onze maatschappij is tenslotte gebaat bij gezonde, goed-in-hun-vel zittende, stabiele jonge mensen. Het zou fijn zijn als “onze jongeren” in de mogelijkheid gesteld worden om dat te worden, want dat is het enige dat zij van ons vragen: de kans op een gezond, stabiel leven.
“Weet je wat ik zou kunnen doen, Ricky? Ik zou me kunnen laten inschrijven in een andere gemeente, alsof ik op kamers ben. Dan kan ik misschien wél de hulp krijgen die ik nodig heb.”
Petje af, jonge kanjers, voor het denken in mogelijkheden.
Nu de grote mensen nog.
Ricky van Ek is opgeleid als sociaal-pedagogisch hulpverlener en als jeugdzorgprofessional werkzaam voor een landelijke organisatie. Zij is één van de vaste columnisten van Blik op Hulp.
Interessante column? Meld u dan, net als meer dan 4500 collega’s, aan voor onze gratis nieuwsbrief en mis nooit meer iets!
Met Ricky in gesprek gaan over haar column? Dat kan in onze LinkedIn-groep.