
Faalangst kan voortkomen uit hechtingsproblematiek. Maar hoe hangen die twee zaken nu precies met elkaar samen? Blik op Hulp vroeg het orthopedagoog en faalangst expert Ard Nieuwenbroek. Hij schreef tientallen boeken, waaronder het Handboek faalangsttraining. Ook is hij docent van de opleiding tot faalangstreductietrainer en spreekt hij binnenkort over de relatie tussen faalangst en gehechtheid op het jaarlijks congres over hechtingsproblematiek. Dé uitgelezen persoon dus, om dit thema mee te verkennen.
Faalangst en gehechtheid
“Faalangst heeft soms te maken met een zogenaamde gepreoccupeerde hechting”, steekt Nieuwenbroek van wal. “Deze kinderen hebben de basis aanname dat de ander OK is, maar dat zij dat zelf niet zijn. Daardoor klampen zij zich vast aan de ouders in een onverzadigbare behoefte aan waardering en erkenning. Hun veeleisende gedrag roept vervolgens vaak juist afweer bij de ouders op, waardoor hun kleverigheid toeneemt. Ouders en kinderen kunnen zo in een negatieve spiraal terecht komen. Deze kinderen voelen zich weinig waard en proberen tot zelfacceptatie te komen via acceptatie door anderen”.
Paniek en boosheid
Maar hoe zie je dan of een kind met faalangst een onderliggend probleem met een gepreoccupeerde hechting heeft? Nieuwenbroek: “Wanneer deze kinderen van hun ouders worden gescheiden, bijvoorbeeld door school, raken zij in paniek en kunnen zij moeilijk gerustgesteld worden. Wanneer de ouders terugkomen klampt het kind zich aan hen vast, maar kan ondertussen boos blijven protesteren tegen de scheiding. Daardoor zijn ze ook door de ouders dan moeilijk te troosten. Zij durven niet ‘los’ van anderen te staan, want dan hebben zij geen roer meer. Zij doen alles om de liefde van de ouders te behouden. Ze houden hun eigen reacties voor zich en negeren hun eigen behoeften”.
Parentificatie
Volgens Nieuwenbroek ligt het risico van zogenoemde ‘parentificatie’ of rol-omkering bij deze kinderen dan ook op de loer. “Het kind is dan extreem gericht op het welzijn van de ouders, voelt zich snel schuldig en groeit uit tot een dwangmatige verzorger. Zo’n kind kan eindeloos blijven geven maar wordt tegelijkertijd inwendig steeds bozer, omdat de eigen behoeften niet erkend en vervuld worden. Het hoopt en verwacht dat als het maar genoeg voor anderen doet, die op den duur wel van hem zullen gaan houden”.
Wanneer problemen met gehechtheid een rol spelen rond faalangst, blijkt dat volgens Nieuwenbroek vooral uit signalen van een gebrekkige zelfvalidatie van het kind. “Deze kinderen zijn alert in het brede gebied van geven en ontvangen”, stelt hij. “Ze willen de ander zoveel mogelijk geven in allerlei vormen. Perfect zijn in je leerprestaties is er daar één van. De kennelijke acceptatie door de ouder van het kind lijkt, in het bewustzijn van het kind, af te hangen van de mate waarin een ouder trots is óp en tevreden is mét dat kind”.
Vaker faalangst bij onveilige hechting
Zoals het met iedere relatie is, zijn er diverse manieren waarop een gehechtheidsrelatie tot stand kan komen. Het proces van hechten begint direct na de geboorte en is rond de vierde verjaardag van het kind voltooid. “Een gezonde en veilige gehechtheidsrelatie kan ervoor zorgen dat een kind zich veilig geborgen voelt en goed sociaal leert te functioneren”, vervolgt Nieuwenbroek. “Een veilige hechting ontstaat er onder andere door veel te knuffelen, door veel aandacht voor een kind te hebben en adequaat te reageren op signalen die het geeft. Opvoeders zorgen ervoor dat een kind kan uitgroeien tot een emotioneel gezond persoon. Dat het opgroeit tot een kind dat vertrouwen heeft in zijn opvoeders en de wereld om zich heen. Maar helaas kunnen opvoeders niet altijd voor deze fijne situatie zorgen. Dat kan door van alles komen: door psychische problemen, fysieke klachten, stress door relatie- of financiële problemen, maar bijvoorbeeld ook door een bepaalde opvatting over opvoeden. Een mooi voorbeeld daarvan is de hardnekkige opvatting dat je een kind maar beter kunt laten huilen omdat je het anders zou ‘verwennen’. Zo ontstaat er een onveilige hechting en daarbij zien we vaker faalangst optreden. Kinderen die een onveilige hechting hebben, kampen later vaak met leer- en relatieproblemen, zijn lastig aanspreekbaar en ontwikkelen een laag gevoel voor eigenwaarde. En let op: dat gaat niet om een klein groepje. We hebben het dan over zo’n dertig procent van de Nederlandse kinderen…”
Positieve interacties
Gevraagd wat je dan als hulpverlener, leerkracht of begeleider kunt doen om deze kinderen een stap verder te brengen, onderstreept Nieuwenbroek het belang van prettige ervaringen in het contact met anderen: “Het is belangrijk dat de begeleiding van ‘faalangst met een hechtingsthema’, gericht is op het creëren van positieve interacties met derden, en ouders in het bijzonder. Dat doe je dan vooral door het bevorderen dat ouders relationeel communiceren met hun kinderen. Kort gezegd leer je hen om te werken met een zogenaamde ontvangstbevestiging. Ze leren het kind informeren dat hun geven is ontvangen en welk effect dat heeft op de ouders zelf. Daarmee wordt de zelfvalidatie van het kind vergroot. In zo’n aanpak is samenwerking met de ouders uiteraard van essentieel belang. Daar hoort dan ook een verkenning bij van hoe ouders zelf, met hún ouders, in de dynamiek hebben gezeten van geven en ontvangen”.
Neurotisch patroon
En wat iedere hulpverlener volgens Nieuwenbroek moet weten wanneer het om faalangst gaat? “Faalangst is geen persoonlijkheidsstoornis, het is een neurotisch patroon. Faalangst moet niet alleen symptoomgericht worden begeleid. De feitelijke bron, al dan niet beïnvloed door hechtingsproblematiek, moet evenzeer aandachtspunt voor de begeleiding zijn. Daarbij speelt de rol van ouders en de samenwerking met hen een belangrijke rol. Zonder ouders krijgt een effectieve begeleiding minder kansen”.

Ard is sociaal pedagoog en orthopedagoog en werkzaam als geregistreerd therapeut, trainer en supervisor in onderwijs- en hulpverleningsorganisaties. Hij werkt ook met regelmaat in Zuid Afrika als therapeut, trainer en coach in projecten van bewoners van sloppenwijken. Hij is auteur van inmiddels dertig boeken over faalangst – waaronder het handboek faalangsttraining -, contextueel werken en coaching. Hij is docent van de opleiding tot faalangstreductietrainer en zal in het najaar spreken op het jaarlijks congres over hechtingsproblematiek.
Interessant artikel? Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief en mis nooit meer iets!
Mee discussiëren over dit en andere artikelen kan in onze LinkedIn-groep.