
De mogelijkheden van jongeren om invloed te hebben op hun behandeling en begeleiding is bij de toegang van de jeugdhulp vaak al onduidelijk. Ook jongeren die al verderop in hun zorgtraject zitten en van residentiële zorg gebruik maken, moeten de kans krijgen om inspraak te hebben in hun behandel- en begeleidingstraject. Maar hoe doe je dat? Aan welke voorwaarden moet voldaan zijn om jongeren échte inspraak te geven in de vaak ingrijpende beslissingen die hen betreffen? Wetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen plozen het bestaande onderzoek op dat gebied uit en publiceerden de resultaten in het internationale blad Child and Family Social Work. Blik op hulp sprak met Mijntje van Brummelaar, die dit onderzoek samen met haar collega’s uitvoerde.
Waarom is participatie zo belangrijk voor jongeren die in een residentiële setting verblijven?
Mijntje: “In de eerste plaats omdat het simpelweg een recht is. Participatie van jeugdigen is een van de kernprincipes van het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Daarin staat dat iedere jeugdige het recht heeft op een eigen mening en het recht om gehoord te worden in beslissingen die hen aangaan. Dat recht geldt dus óók voor jonge mensen die niet meer thuis wonen en in een residentiële setting verblijven. Juist zij hebben vaak met veel, en bovendien zeer ingrijpende beslissingen te maken. Binnen instellingen blijkt er gelukkig een groeiend besef te zijn dat het betrekken van jeugdigen bij de totstandkoming en vormgeving van het hun zorg- en behandelproces belangrijk is. Door hen te betrekken kun je tot betere beslissingen komen en meer afstemming in de geboden hulp realiseren”.
Welke kansen en welke belemmerende factoren voor participatie zijn jullie tegen gekomen?
“We hebben een literatuurstudie uitgevoerd naar de participatie van jeugdigen in de residentiële jeugdzorg, maar de studies die we gevonden hebben, laten geen eenduidig beeld zien. Zo kunnen jeugdigen op sommige momenten goed participeren in beslissingen. Op andere momenten krijgen ze dan weer niet de kans om mee te doen. De verschillende studies bieden inzicht in de kansen en belemmerende factoren voor participatie van jeugdigen. Wij hebben deze factoren onderverdeeld in vijf niveaus: de jeugdige, de professional, het zorg- en behandeltraject, de organisatie en de context. Een jongere kan bijvoorbeeld meer of minder assertief zijn. Dat kan hun mate en manier van participatie kunnen beïnvloeden. Ook het ontwikkelingsniveau van een jongere heeft een belangrijke invloed. Andere factoren die de mate van participatie van een jeugdige kunnen beïnvloeden zijn gelegen in het zorg- en behandeltraject. Hoeveel plaatsingen heeft iemand al meegemaakt? In welke fase van de behandeling zit een jongere op dit moment? Het antwoord op dat soort vragen is relevant voor de mate waarin jongeren kunnen meepraten over hun eigen behandeling”.
Hoe kun je als professional die met deze jongeren werkt, op een passende manier ruimte bieden voor participatie? En daar eventueel ook grenzen in stellen?
“Uit verschillende studies blijk dat de vaardigheden, attitudes, en onderliggende overtuigingen van professionals ten aanzien participatie, maar ook de kwaliteit van de relatie en communicatie tussen jeugdigen en professionals belangrijk zijn. Professionals die opkomen voor de belangen van de jeugdige, die tijd daarvoor vrijmaken, samenwerken, betrouwbaar zijn en wederzijds respect tonen, maken goede participatie van jonge mensen mogelijk. Onder betrouwbaar moet je in dit geval verstaan dat informatie gedeeld wordt en er uitgelegd wordt waarom bepaalde besluiten genomen worden. Het participatieproces van een jeugdige zou daarbij authentiek moeten zijn en niet als een ‘methode’ worden ingezet. Dat vraagt van professionals wel dat ze continu een balans moeten zien te vinden tussen verschillende belangen die binnen residentiële instellingen aanwezig zijn. Zo kan de veiligheid van de jongere of van anderen op gespannen voet staan met de inspraak van een jongere op de eigen behandeling”.
Zo te horen vraagt dat dan ook nogal het een en ander van organisaties… Hoe zien jullie dat?
“Participatie kan niet alleen op het niveau van de professional plaatsvinden, maar moet ook op organisatorisch niveau mogelijk gemaakt en gestimuleerd te worden. Organisaties vormen de omgeving waarbinnen de professionals die participatie mogelijk moeten maken, werkzaam zijn. Dat betekent dat organisaties zowel veilig als stimulerend zouden moeten te zijn. Dat begint met een organisatiecultuur en voldoende tijd en middelen om participatie mogelijk te maken. Regeldruk, bezuinigingen en moeten werken met beperkte middelen kunnen beperkend werken. De formele mogelijkheden voor de jeugdige om te participeren, moeten dus ingebed zijn binnen de organisatie. Maar het stopt niet bij organisatorische inbedding: ook aandacht voor de dialoog tussen jeugdigen, hun netwerk en professionals is van essentieel belang.

Mijntje is docent en onderzoeker aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij publiceerde samen met haar collega’s Dr. Annemiek Harder, Prof. Dr. Mr. Margrite Kalverboer, Dr. Wendy Post en Prof. Dr. Erik Knorth het artikel “Participation of youth in decision-making procedures during residential care: A narrative review” in het internationale wetenschappelijke tijdschrift “Child & Family Social Work”.
Interessant artikel? Meld je dan nu aan voor onze gratis nieuwsbrief en mis nooit meer iets!
Mee discussiëren over dit en andere artikelen kan in onze LinkedIn-groep.